United States or Trinidad and Tobago ? Vote for the TOP Country of the Week !


Kegels van ijs, sprieten van sneeuw, spichtige naalden kruisten elkander in een vreemd gelijn, in een netwerk van ragfijne draden. Op straat, voor het hek, was 't vies, modder en ijs, geplak van zware, zwarte wagensporen en voetstappen. Niemand was er. Alleen één man. Een haveloos wezen, oud van ellende. Een verkleumde gedaante in 'n gore plunje.

"Komaan, Jachjemed, vertel jij eens hoe je voor een paar maanden dien hak in je kop hebt gekregen.... het mes heeft je voor je leven gemerkt.... ha, ha, ha".... Achter in den wijden lichtkring was de gids bij de gangdeur opgedoken; verschrikkelijk aan het lachen, staande in zijn gore jas, luisgrijs, met op zijn kaaloorig hoofd de fez bloedrood.

Als ze rechtop stond, hingen haar armen over den wikkel van kleeren, waaronder de gore spleetbroek met natte benglende banden en harige kuiten van slap, papperig vleesch. Waar de afscheiding was van de schoenen om de dikke enkels, waren de voeten van ingegroeid vuil, teenen met baksels van zwart en zoo op de schijven der knieën, wier puiling in 't papvleesch daardoor sterker werd.

Het rood en blauw der uniformen was verkleurd, verscheurd, verregend en verschroeid; de epauletten hingen afgezakt in vale rafels; de shako's waren ingedrukt; de bloote, gore, struikende voeten barstten uit de ros-en-grauw geworden, gapende schoenen.

Overdag haat ik die groote steenen gevangenis, die muren aan alle zijden, die gore, roodbruine muren, waarbinnen de gladde, netjes-aangeharkte, gelikte kniezerige lapjes grond suffen, die de impressie geven van propere burgermenschen op een propere visite van advocaat, rozijnen op brandewijn, oudbakken koekjes en groene zeep.

„O, zonlicht!” Op een dennenwoud van rotsen, Wier top mijn langste schaduw niet genaakt, Is ’t, of een sombre reus zijn hel bewaakt, En, wat zich roert, dreigt met granieten knotsen. Geen einde links, géen rechts; het duister braakt Gore gevaarten; eeuwge tranen trotsen Alleen de stilte en dood; de hars-toorts kraakt; De voet doet kei op kei in de’ afgrond klotsen.

Het is zóó absoluut en definitief vuil, dat men de mensch en zijn leven daarin vergeet en met verbaasde nieuwsgierigheid staart naar die onnoemelijke krioeling van kippen, eenden, koeien, paarden, varkens, ganzen, alles in en door elkaar met enkele gore, menschelijke wezens in en om de mest- en modderpoelen op de straat. Weinig of geen kinderen. Dat valt dadelijk op, zoodra men over de grens is.

Was hij straks niet opgewekt naar huis gegaan waarom was hij in ééns zoo anders geworden had hij de menschen gezien als schimmen, met een bewegen van armen, beenen, lijven in duistere lange straten, waarin tramrails als slangen leien, waarin geelverlichte vakken van huizen stonden waarom had hij zoo plots de sterkte van zijn eigen leven voelen wegschemeren tot die ouwe, vreeselijke lusteloosheid waarom zoo vreemd-onverwacht, midden in zijn geluk, had hij de stad gezien als een klein ding, met muren, schrikkelijk veel gore, roode muren, waarom had hij zoo ruw, scherp de gedachte gehad... de krankzinnige... vermoeiende gedachte... dat... het... toch... zoo... vreemd... was.... dat.... alle ruggegraten.... stonden... rechtstandig op... de ronde aarde... Had hij dat ergens gelezen... Waar?

Ze was nu geheel anders en statig van schoonheid. Straatjes, stegen, sloppen, daken vervloeiden tot 'n gedaantelooze sneeuwromp. Over de modderkeien effende zwaar de sneeuw sneeuw lei op de karren, op de buigende huifjes. Al 't gore, vuile, verweerde, verbrokkelde, school achter het wit verkoelend geraas.

En overal hing die zware wrange dwalm van onnoembare krotlucht, weëe zure koolstank, piekerige rook en telkens de scherpe, tranende waschlucht van bleekpoeder, of de kleffe, gore regenlucht van droog-goed. In de kelderwoningen was dit alles haast nog weerzinwekkender.