Vietnam or Thailand ? Vote for the TOP Country of the Week !

Bijgewerkt: 19 juni 2025


"Pak hem dan!" riep Jan hem lachend toe. "Ik dank je, ik moet er niets van hebben. Toe dan, Jan, grijp hem, of we zijn hem kwijt." Jan kwam zijn vriend te hulp, en spoedig was ook de tweede paling in het emmertje opgeborgen. Maar van den derden was, toen zij weer in de bijt keken, geen spoor meer te vinden.

En Jan schoot hem te hulp want de paling lag dicht bij het open water. Spoedig was hij in het emmertje overgebracht, en de jongens liepen voorzichtig langs de schuit verder. Opeens hoorden zij zich toeroepen: "Wat moeten jullie daar? Wil je wel eens maken, dat je wegkomt!" 't Was de pottenschipper, die zijne kajuit verlaten had en hun dit toeriep.

Die hokjes, waar bij ons zoo weinig werk van wordt gemaakt, worden hier en in de engelsche koloniën als zaken van groote beteekenis beschouwd. Er is geen huis of huisje, hoe klein ook, of het heeft het kamertje, met witgekalkte muren, waar men een gemetselden bak met helder water vindt en een emmertje of schep, om zich een overvloedige douche te geven.

Zij brachten de sikkels in het water, en op 't volgende oogenblik spartelden twee palinkjes op het ijs. Jan wierp er een van in het emmertje, maar Karel was niet te bewegen, den tweeden aan te grijpen. Jan moest er om lachen. "Help, help, hier is er een," schreeuwde Karel, die moeite had om het beest met zijn sikkel van de bijt weg te houden. 't Beest wilde met alle geweld weer in 't water.

Hij roskamt zijn paard, en als hij daarmee gereed is, roept hij tot den jongen, die tegen de haverkist staat te dutten: „Allo, Jaapie! geef jij bles nog een emmertje water; dan ga ik den wagen schoonmaken.” Jaapie rekt zich geeuwend uit en gaat langzaam naar de waterleidingkraan, zóó langzaam, dat Dirk, die naar het zoogenaamde koetshuis gaat, hem toeroept: „Kun je nog langzamer?”

Neen, ik zeg, dat wij er goed afgekomen zijn. 't Had veel leelijker kunnen uitpakken. Kijk, daar komen Frans en Klaas ook van de vischvangst terug." Dat was zoo. Die twee jongens hadden hen spoedig ingehaald. Samen droegen zij een emmertje, dat blijkbaar nog al zwaar was. "Zeg," riep Frans hun toe, "komen jullie platzak thuis? "Ja!" zei Jan kortaf. Hij had niet veel lust tot spreken.

En 't was inderdaad een prettig werkje voor hen, want zij vingen veel meer, dan zij verwacht hadden. Er waren palingen bij, wel zoo dik als hun pols. De jongens hadden de grootste moeite, om die dikke beesten in het emmertje te houden. Telkens keken de koppen boven den rand uit, en eens, toen het Karels beurt was om den emmer te dragen, kronkelde plotseling alweer zoo'n dier tegen zijn arm op.

De jongens hadden hem wat al te veel lawaai gemaakt naar zijn zin, zoodat hij het verstandig geoordeeld had, zich wat uit hunne nabijheid te verwijderen. Maar Jan en Karel waren toch wat in hun schik met hunne vangst, en zij begaven zich van de eene bijt naar de andere. De voorraad in hun emmertje werd steeds grooter, en zij twijfelden niet, of zij zouden wel een flink maal bij elkander krijgen.

Als het akelige stijgen van het bloed haar al te veel overweldigde, greep Mathilde zelf een brok druipend ijs uit het koperen emmertje, dat bij het ledikant stond, en drukte het stuk op haar haren, dat haar vingertoppen rood en blauw werden van koude tinteling en het water tappelings haar hoofd af in haar hals sijpelde. Maar Jozef was hier een ware hulp in den nood.

Deze had een emmertje in de hand, en een bezem, een bosje stroo en een touw onder den arm. Hij werd op het dorp meestal bij zijn voornaam genoemd en stond bekend als een grappenmaker. "Dag Dries!" riep Jan hem toe. "Zoo Jantje," zei Dries. "Jongen, jongen, wat word je toch dik in den laatsten tijd. Als je niet oppast, kun je weldra met de konijntjes door de tralies van het hok meê-eten."

Woord Van De Dag

innewaerts

Anderen Op Zoek