United States or Malaysia ? Vote for the TOP Country of the Week !


Haar oog, haar houding, ja de lucht-zelfs die ze omzweefde, Waar in zy adem voud, door wie haar boezem leefde, Was Godlijk in mijn oog, en bond my als den steen. Volschoone, ik minde, en ach! mijn laatste heilzon scheen! "Elpine, u heugt de dag, dat eenzaam, droef, aan 't dwalen, En zichtbaar voor uw oog, mijn oor de nachtegalen Beluisterde in dit woud.

De vraag, in welk der vijf historische tijdvakken, die in het zooeven gemeld verhaal des dichters onderscheiden kunnen worden, die roof op Elpine gepleegd, naar de bedoeling des dichters, voorviel, schijnt niet gemakkelijk ter beantwoording. "met moed en kunst bestreên, Week naar den hooger grond, als in zijn schansen, heen";

Het was naar diezelfde streken van Arbal dat de dichter de stappen van Elpine richtte, daar waar zij voor't laatst in het fragment vermeld wordt.

Maar daar waar de handeling die het eigenlijk onderwerp van het gedicht uitmaakt, begonnen is wordt gezegd, dat reeds "zes geslachten" na Adam zijn voorbij gegaan: hiermede worden wij verplaatst onder het geslacht van Methusalah, die elders als de opvoeder van Elpine genoemd wordt, en die, volgens de tijdrekenkunde van het O. V., in het jaar zelf waarin de zondvloed uitbrak, gestorven is.

Ach, had des Hoogsten gunst u daar toe uitgelezen, Om Heiland van Elpine, en haar Gemaal te wezen!" Ik zweere 't by uw schoon, by mijne onbluschbre vlam: ik voere u 't Eden in, dat Hij uw' oudren nam. Het kroost der Englen zal met dat der stervelingen Niet wriemlen over de aard met eeuwig handenwringen.

Immers Segol was de zoon van den Vorst van Bethur; en het was uit dit Bethur dat Elpine, als een kind in de wieg door de Reuzen geroofd, en vermoedelijk naar Arbal vervoerd was, waar zij, kunnen wij ons voorstellen, door Methusalah aan hunne handen onttrokken was, met het gezag dat soms op de meest barbaarsche volken hooge ouderdom met heiligheid van zeden gepaard uitoefende, waarvan de geschiedenis der invallen der noordsche volken in het Romeinsche Rijk, als die der middeleeuwen, merkwaardige voorbeelden heeft opgeteekend.

Ik bedoel de voorspelling die in den Prometheus voorkomt, dat het een der afstammelingen van zijn zou, namelijk Hercules, de groote beschermer der menschheid, die Prometheus eenmaal van zijn vreeselijke foltering zou verlossen: en nu is mij door iemand, die het voorrecht genoot van lang en zeer vriendschappelijk met B. om te gaan, in vroeger jaren medegedeeld, dat Elpine, volgens het denkbeeld des dichters, bestemd was om met haar vrucht in het Paradijs aan den dood onttogen te worden, en dat het onsterfelijk wezen door haar te baren in een zeker verband zou staan tot de menschwording des Heilands der wereld, of, zooals het mij aannemelijker voorkomt, tot zijn verzoeningswerk ten opzichte van het menschdom der eerste wereld, waarop B. reeds doelt in den Ien Zang, vs. 47, volgg.

Zy, mengling uit het zaad van tweederlei geslachten, In 't sterflijk lijf voorzien van meer dan stervlingskrachten, En blakende in het hart van dien ontembren moed, Die Englen, Goden toont, als d' oorsprong van hun bloed! "Elpine! melde ik u den overmoed der rooveren? Gy zaagt de helft der aard door hun geweld veroveren; Wat weêrstond, neêrgeveld, verdreven, of vergaan.

en D.C. past dit toe op Segol, die het kind van Elpine als een slang aan zijn boezem zou opkweeken; terwijl het daarentegen, voor die met aandacht die plaats in haar geheel verband leest, blijkbaar is, dat de mare dier voorteekenen, wel verre van iets zekers of waars te beduiden, door "het kroost der List," d.i. de duivelen, onder het leger verspreid is.

Daarbij komt, dat dit geheele hoofddenkbeeld van D.C. omtrent de rol door dien zoon van Elpine in het gedicht te vervullen, en van het afschuwelijk verraad door hem jegens zijne pleegouders te bedrijven, geheel gebouwd is op de blijkbaar verkeerde opvatting eener plaats voorkomende in den IIIen zang, vs. 359, volgg.