United States or Germany ? Vote for the TOP Country of the Week !


Naar uw vereerende opdracht kom ik hier In 't morgenuur vernemen, welken dienst Het u behaagd heeft aan mij op te dragen. SILVIA. O Eglamour, gij zijt een edelman, Neen, 't is geen vleitaal, die ik spreek, ik zweer het, Wijs, dapper, diepgevoelend, waarlijk ridder.

Thans, vriend Eglamour, Terstond door de achterpoort van 't klooster voort; Bespieders, ducht ik, gaan mijn gangen na. EGLAMOUR. Ducht niets; wij spoeden ons naar 't woud, en daar, Geen drie mijl ver, bedreigt ons geen gevaar. Aldaar. Een kamer in 's Hertogs paleis. Thurio, Proteus en Julia komen op. THURIO. Heer, wat zegt Silvia van mijn aanzoek thans?

EGLAMOUR. 't Is nu het uur, dat jonkvrouw Silvia mij Hier heeft ontboden om haar wensch te hooren. Voor iets gewichtigs eischt zij wis mijn dienst. Mejonkvrouw! jonkvrouw! SILVIA. Wie roept daar? EGLAMOUR. Iemand, die uw dienaar is, Een vriend, die uw bevelen komt vernemen. SILVIA. Heer Eglamour, veel duizend goede morgens! EGLAMOUR. Niet minder, eed'le jonkvrouw, wensch ik u.

EGLAMOUR. Mejonkvrouw, ik beklaag uw liefdekommer, En weet, hij geldt een deugdrijk edelman; Ik ben daarom bereid u te verzellen; En luttel acht ik wat mij treffen kan, Maar wensch te meer van harte u alle heil. Wanneer wenscht gij te gaan? SILVIA. Deze' eigen avond. EGLAMOUR. Waar vind ik u? SILVIA. In broeder Patrick's cel, Waarheen ik, als ter biecht, mij zal begeven.

JULIA. Waard, gaat gij mede? WAARD. 'k Was op mijn woord, daar vast in slaap geraakt. JULIA. Waar woont die heer, die Proteus? zeg mij dit. WAARD. Wel, in mijn huis. Ik geloof waarachtig, dat het bijna dag is. JULIA. Dat niet; maar toch, het was de langste nacht, Die ik doorwaakte, en zeker ook de bangste. Aldaar. Eglamour komt op.

PROTEUS. Dat gij niet zelf er woont, maar die verpacht. JULIA. Daar komt de hertog. HERTOG. Hoe is 't, heer Proteus? en hoe gaat het, Thurio? Wie uwer zag sinds kort heer Eglamour? THURIO. Ik niet. PROTEUS. Noch ik. HERTOG. En mijne dochter? PROTEUS. Ook niet. HERTOG. Nu, dan, Dan vlood zij tot dien kinkel Valentijn, En dan is Eglamour haar metgezel.

Stijgt daarom, bid ik, zonder overwegen, Terstond te paard, en vindt mij aan den voet Des bergs, waar langs zijn helling zich de weg Naar Mantua wendt, want daarheen vloden zij. Maakt, beste heeren, spoed, en volgt mij ras. THURIO. Dat noem ik toch een dwaze deerne, die 't Geluk ontvliedt, wanneer het haar vervolgt. Ik volg, veel meer op Eglamour gebeten, Dan op de dolle Silvia nog verliefd.

O gij zielloos beeld, Gij wordt gekust, vereerd, bemind, vergood; En ware er zin in zijn afgoderij, Zijn godsbeeld ware, in plaats van u, mijn wezen. 'k Wil om uw meesteres u goed behand'len, Zij deed het mij; want anders, bij den Hemel! 'k Had u de stikziende oogen uitgekrabd, Om van mijns meesters liefde u te berooven. Milaan. Een klooster. Eglamour komt op.

LUCETTA. Ja, jonkvrouw, mits gij niet onachtzaam struikelt. JULIA. Wien uit den ganschen schoonen kring van heeren, Die daag'lijks met gesprekken om mij zwerven; Acht gij wel allermeest mijn liefde waard? LUCETTA. Ik bid u, noem hen op, dan geef ik u, Naar mijn onnoozel inzicht, mijne meening. JULIA. Wat dunkt u van den schoonen Eglamour?

Heer Eglamour, ik wil naar Valentijn, Naar Mantua, waar hij, zoo hoor ik, toeft; En daar de wegen hoogst onveilig zijn, Zoo vraag ik, steunend op uw eer en trouw, Dat gij mij op de reis geleiden wilt.