United States or Turkey ? Vote for the TOP Country of the Week !


Myne Willis is te statig, te deftig; onze Moederlyke Vriendin kan ik het nog minder zeggen, want het raakt haar ook. Lees den brief van den Heer Blankaart: elke regel is een dolksteek. Myn ziel is beroert; myn boezem klopt van spyt, verontwaardiging, en droefheid. ô! Ik heb vyanden, myne Letje; maar wie is de snode, die my dus mishandelt? die my in het duister en onbekent grieft?

In den eersten door mij gecursiveerden zin, wil Blankaart laten voelen: "Och ik help er toch al zooveel, diè kan er ook nog wel bij; zeg nou 's, dat ik niet royaal ben!" In den tweeden wil hij 't laten voorkomen, alsof hij 't alleen maar vertelt, om Saartjes braafheid te doen bewonderen.

Myn stoute Broêr klungelt gedurig aan de Wieg, en maakt zyn Neef wakker, die dan een brave keel open zet, en dwingt om by Mama te zyn; dan loopt Cees de Kamer uit, en zingt zyn moffenliedje, daar gy eens zo om moest lachen. Zy beriep zich ook op den Heer Blankaart; die zou 't niet ontkennen."

Blankaart zei: "dat hy hem in alles raden en ook helpen zou, en met plaisier zag, dat zyn oogmerk dus verre gelukte." Beide bleven by ons eeten. Edeling hadt Brunier op de Beurs verzogt. Wy hadden een lieven avond. Beide de jongens waren vrolyk en vergenoegt.

Ik wist wel, dat hy eene fatsoenlyke Geldersche dame getrouwt hadt, doch meer niet; en ik bemoei my bykans nooit met de zaken van een ander: Ik zeg altoos: "Abraham Blankaart, vrees God, en doe wel; dat is jou zaak, myn vriend." Alles wat gy van Saartje zegt, is, zo veel ik daar over kan oordeelen, wáár. Wees toch zo goed en hou een wakent oog over haar; wy mans hebben daar zo den slag niet van.

EEN EN TWINTIGSTE BRIEF. Sara stelt Blankaart gerust; ze is niet verkwistend, dankt voor 't geld, vraagt een paar japonnetjes; Jacob Brunier Aletta's broer vindt ze een meisjesgek; Willem Willis beschouwt ze als haar broer, diens moeder acht ze hoog; ze verlangt naar Blankaart. TWEE EN TWINTIGSTE BRIEF. Aan Anna Willis vertelt Sara, hoe ze zich in de bullen steekt, nogal weidsch!

Dat is zo: maar kunt gy een oogenblik twyffelen, of myn Vader zich niet vereert zoude achten met zo eene Dochter? Hy zal mooglyk eenige bedenkingen hebben, over het geen de goede man onderscheid van Religie noemt; gy weet, ik behoor tot Lutersche Gemeente, maar de Heer Blankaart en myn Vader zullen dat wel vinden. Zy.

Zie daar, ik heb het altoos zo druk en volhandig gehad, dat het trouwen er is ingetrokken , maar selderdemostert, was ik Vader over een half douzyn jongens en meisjes, wel dan zou ik myn geluk niet kunnen overzien, als ik daar zo al die kabouters hoorde snappen, en rabbelen; of Abraham Blankaart ook meê zou doen!

Tusschen ons; ik weet net zyn slag, eene mooije lieve jonge juffrouw; en ik zal hem wel aan 't werkje helpen: 't is een aartig schoon kind. En Tante moet ook haar milde hand maar open doen. Abraham Blankaart zal geen troef verzaken: Och Heer! ik heb gelds genoeg; en alle brave jonge lieden zyn myne kinderen; zo dat, zorg daar niet voor.

Keesje heeft, toen hy te Leiden studeerde, eene Juffrouw leren kennen, die hem boven alle behaagde; en dewyl de Heer Blankaart die familie kent, en roemt, zoo is 't niet vreemt, dat hy een woord voor myn Broêr gesproken heeft: zy is niet ryk.... Heb ik ooit op geld gezien? Als 't anders wel is, zal dat wel gaan; maar al weer niet van myn Geloof, denk ik? Ik.