Vietnam or Thailand ? Vote for the TOP Country of the Week !
Bijgewerkt: 19 mei 2025
En scheurde een twijgjen uit het loof, En dacht den klepper te kastijden, Wijl aan haar voet de bloesem stoof; En nu nu school ze in luwt van blaêren, Want gierend aan zijn arm ontglipt, Want zwierend van het paard gewipt, Was zij de boschjens ingevaren, En riep van verre: "'t Is geen kind, Die Roeltjen in den donker vindt!"
Tamalone luisterde en zag naar de kleine gestalte naar ééne zijde gebogen door de zwaarte van het kind, achter haar verbleekte de avondzon in kwijnende warmte. Zij stonden zwijgend op den weg, in den schemer der hooge boomen. De monnik dorst niet te spreken. In de blaêren ritselde het, de stilte was wonderbaarlijk.
Geesten die huist in vleesch! vogels en dieren, Visschen en wormen; knoppen ook, en blaêren; Bliksem en wind! en gij, ontembre scharen, Meteoren, misten, die de lucht doorzwieren! Uw stem is ons als wind in woudrevieren. Mensch, eens een wreed tyran of dienaar laf, Bedrieger of bedrogene, een vergaan, Een reiziger, van de wieg tot aan het graf, In 't duister, door dees dag voorgoed verdaan!
En veile vlammen sprongen op, En gele sterren dansten ijl, Adam's lijf schemerde anders rood, Ik hoorde woorden warrig En englen vloden. Englen vloden met roode vlerken, Vleugels stoven als rose blaeren, De nacht zwol open tot een groot, rood hart, Hij was mijn god, mijn heer.
Er was geen sterveling, maar steeds schuilend in de struiken ging hij verder de helling af, zich ergerend over het geruisch der doode blaêren aan zijn voeten. Toen hij nogmaals stillekens over den weg keek, herkende hij de plaats waar hij haar den vorigen avond ontmoet had: er waren versche sporen van paardenhoeven op den grond.
O reysgesinde geest, ghy kunt die moeyte sparen, En sien op dit Tooneel de waereld, groot en reyne, Beschreven en gemaelt in klein begrijp van blaêren Soo draegt de schrandre kunst den aerdtkloot op haer deyen .
In de koele kamer werd slechts het ruischen der blaêren voor het venster gehoord en Rogier wachtte met de muts in de hand, de witte pluim hing naar beneden. Eindelijk richtte de keizer zijn hoofd op en keerde zich om, zijn baard was grijs en gekruld; hij hief zijn hand hoog op zooals een vriendelijk man doet wanneer hij vroolijk is en vroeg: "Is de burcht verrast, messer?"
De jongste knaap leunt, bleek en zonder pet, met de zwarte haren voor zijn lodderige oogen, den mond half opengezakt, schier wezenloos ineengedoken tegen den stoepkant, nu en dan even opkijkend en tegelijk een paar ongearticuleerde tonen uitstootend, die hij als begeleiding bedoelt, van 't gezang der twee oudere, die op aandoenlijke wijs "We gane nog niet dood" blaêren.
Ook hij zag nu het woudvier gloren; Ook hem deed zich de krijgszang hooren, Wier flaauwe klanken 't paar al ving Toen 't nog zoo pijlsnel zeewaart ging; En hij verstond uit hun gebaren, Hij las het in hun schroom en spijt, Dat achter 't rood gordijn dier blaêren Tien, vijftig, honderd krijgers waren, Met hen en met hun stam in strijd! Het strand werd levend wijd en zijd!
Woord Van De Dag
Anderen Op Zoek