United States or Ethiopia ? Vote for the TOP Country of the Week !


Akad. van Wetenschappen te Amsterdam, 5 Mei 1904, en in Gallée's meermalen aangehaald werk over het Boerenhuis in Nederland, Bijlage III, bl. 12 vlg. Wij ontleenen hieraan het volgende.

Lied. en Ged., bl. 380, 395, 398, 404, 409, 417, 440, 474; Versl. en Meded. der Kon. Akad., 3e Reeks, Deel XII. De hier bedoelde stukken en nog andere van dien aard vindt men in Vad. Mus., I, 296 vlgg.; II, 146 vlgg.; Dissertatie van Dr. A. NIJLAND, p. 185; KAUSLER, Denkmäler, III, 94 vlgg.; Tijdschr. v. N.T. en L., III, 177 vlgg.; XI, 210 vlgg.; XI, 285 vlgg.; XII, 97 vlgg.; XVI, 306 vlgg.

Wat den Grêgorjus van HARTMANN VON AUE betreft, merk ik nog op, dat de tijdsbepaling niet geheel vast schijnt te staan. Vgl. Reinaert, vs. 2006-'98: Hi rekende dat hi ware mijn oom ende began ene sibbe tellen; aldaer worden wi gesellen. Regtsoudheden, p. 298; Versl. en Meded. der Kon. Akad. afd. IV, 1305; Kerken Claghe, vs. 212; Moriaen, vs. 174-177; voorts Grimb.

Trouwens het plaatsen van votiefsteenen op zich zelf is specifiek Romeinsch; zie hierover Karl Helm, Altgerman. Op twee votiefïnskripties wordt Mars Thincsus gezamenlijk met twee Germaansche godinnen genoemd. Hiermee is echter niet gezegd, dat het Friezen waren; waarschijnlijk Bataven, in alle geval Twentenaren. Kon. Akad. van Wetensch. III, 2, bl. 110 vlg.

Zie Wolf, Niederländische Sagen, passim; Dijkstra, Uit Friesland's Volksleven I, passim; Hofdijk, Kennemerland; De Cock, Brabantsch Sagenboek III, bl. 1 160, 197, 280; Welters, Limb. Legenden I, passim, II, bl. 93; Poelhekke, Woordkunst, bl. 87; Dr. J. F. D. Blöte, Das Aufkommen der Sage von Brabon Silvius, dem brabantischen Schwanritter, in de Verhandelingen v.d. Koninkl. Akad. v.

Zie verder het belangrijk artikel van VERDAM in: Versl. en Meded. der Kon. Akad. v. Wet., 4e Reeks, Deel IV. Vgl. vs. 165 vlgg.; 1100, 1292, 1310, 1342, 1584, 1752, 1760, 2076; vs. 217 vlgg.; 478, 930, 1352 en de telkens volgende verzen. Vgl. o.a.: 376, 660, 1837, 1843, 2857, 3678; vs. 345 vlgg.; 860 vlgg.; 644, 650, 1277, 666; 1775-8, 1802, 1910. Vs. 517, 757 vlgg.

Van belang voor ons is, dat de kapelaan deze geschiedenis in 1322 zóó voorstelt. VERDAM in: Versl. en Meded. Kon. Akad., 4e Reeks, Dl. Mnl. Blijkbaar bestaat Onser Vrouwen Claghe uit twee afzonderlijke gedichten, duidelijk genoeg van elkander onderscheiden.

In vs. 630 wordt gesproken van S. KERSTINE'S "lenden ende ander haer lede", waar het Latijn nates heeft. Vgl. over de vermoedelijke bron van dit werk TE WINKEL a. w. bl. 283. Hs. H. door TIDEMAN tot grondslag gelegd voor zijne uitgave, staat volgens een later onderzoeker W. MEIJER niet zoo dicht bij het vermoedelijk origineel als Hs. Inl., XX XXI; en: Abh. der Kön. Bayer. Akad. der Wiss., I, Cl.