United States or Kenya ? Vote for the TOP Country of the Week !


"Da' duut 't!" zei Meeuwsen: "Neen ien die darde klas doar is 't urn te krepieren." Na eenige minuten sporens verscheen er een conducteur; vanwaar, begreep Gerrit noch Gijs en vroeg aan de boeren: "Heeren waarheen?" "Nou, Heeren," zei Gerrit, "dat kan wel minder." "Boeren dan," hernam de conducteur, "waarheen?" Meeuwsen vond de mins onwellêvend, en zei: "Ik en mien zeun noar Amsterdam."

Hoe dikwijls vergezelde ik hem, als hij zijne beide rijke Betuwsche boeren, Meeuwsen en diens zoon Gijs, van hun dorp naar Amsterdam doet reizen om de Kermis te zien. Aardig vooral is de schildering der rampen van de twee gegoede dorpers, die met allerlei slag van beleefde afzetters in aanraking komen.

Mijntje scheen dan van Gijs te houden, want ze dee krek as moeder Meeuwsen had gedoan; ze begost grienerig in de eugskes te worden, en er viel spoedig een zilte traan in de koolslaai, die ze, toen Gijs binnenkwam, van zins was gewêst te verorberen, en ze zei niks as: "Gijs!" En Gijs werd ook aangedaan, en stelde haar gerust met de woorden: "'t Is niks."

Toen Gijs zien voader 't piepke zag opstêken en dampen, toen stak ie óók zien piepke op, en dampte. Wóar de rook bleef dat begreep ie niet recht. Straks zonder ongelukken aan de overzij der rivier, en nog later aan het kleine spoorwegstation op den hoogen berg gekomen, was 't Meeuwsen weer roar, en had ie wel weerum willen keeren.... Moar, allo! kerrazie!

"Eerste klasse!" zei de conducteur; "Wel man, dan heb je 't best gehad." "?" zei Meeuwsen, die de mins niet begreep. "Stom volk!" bromde de conducteur, zacht genoeg dat de Meeuwsens 't niet konden hooren, en hij vertrok met een luid: "Amsterdam Heeren!" De trein hield nu voor goed stil. Alles stapte af, en 't was een rumoer, dat Gerrit en zien zeun d'r niks van begrepen en verbiesterd rondkeken.

"Och!" zei Gijs, zijn schroomvalligheid door den honger en 's vaders bevel afleggende, "zou j'is zoo goed willen zin, um wat êten veur ons te bestellen?" "Trek aan de schel ezel!" was het lief bescheid. De ezel droop af, en na eenig zoeken zag vader Meeuwsen in No. 71 een koord hangen, waaraan hij trok, en 't klingelde! Een minuut later stond Karel weder voor hen.

De conducteur keek eerst rond, en zei toen zacht: "Ieder maar tien stuivertjes mijnheer, omdat Uwees 't is." Meeuwsen betaalde een gulden; en op de vraag: "Of er nog geen kleinigheidje voor hem kon overschieten?" beantwoordde de goede boer die vraag met den schelm een kwartje in de hand te stoppen, die in 't vuistje lachende wegreed.

Weet je, nog een dertien, veertien, vijftien minuutjes. Waor gaat de reis heen?" "Noar Amsterdam," antwoordde Meeuwsen. "Amsterdam derde klasse?" vraagde de klerk. "Darde klas, wat zou dat?" zei Gerrit. "Drie klassen, vrindje," hernam de klerk: "Eerste, tweede en derde; de eerste is het duurst, de tweede middelmatig en de derde het goedkoopst."

"Och! joa, zie, weet je voader... 'k was zoo benauwd dat ze beduusd zou zin," zei Gijs weder, en besloot: "'k Zou wel is êfkes noar 't darp willen." "En de wrungel steet al op toafel!" sprak Meeuwsen: "He'k ooit zoo'n jong!" "Za'k moar?" zei Gijs met een innemend gezicht. "In 'en kertier weerum," beval de vader.

Het klagen van Meeuwsen, wanneer hij met eene plaatskaart der eerste klasse in den tochtigen derde-klasse-waggon zijne verzuchtingen begint met: "Slechte woar veur 't geld!" de openhartigheid van Gijs, als hij in den omnibus op de vraag van den conducteur: "Waarheen?" grinnekend antwoordt: "Ik?