United States or Greece ? Vote for the TOP Country of the Week !


Meer hoort de manke niet, want ’t is hem draaierig in ’t hoofd geworden bij de laatste woorden van Mijntje. Stil als een hond, die slaag heeft gehad, sluipt hij weg van de deur. Als hij het slop uit is en in de straat, komt het hem voor alsof de keien tegen zijn hoofd springen; werktuiglijk loopt hij voort.

Mijntje bij de kachel, zwijgend, schudde een pot, wat kraking van opgehitst vet tegen het ijzer gaf. Essie, zelf niet lekker al twee dagen most ze elk oogenblik op de ton, waar ze kreunde van kramppijn troostte in drenzing, tegelijk met verwijten als wijs-joodsche vrouw, die 'n schlemiel van 'n man heeft.

Hij is onrustig en stapt steeds sneller voort. Gelukkig! hij is in zijn woning; vrouw Mijntje zit als naar gewoonte nog op en is aan ’t werk. „Gênavond, moeder!” zegt hij binnenkomend. „Gênavond, Dirk.” „Wat scheelt eraan? Je hebt gehuild! Waarom, Mijntje?” „Ach, God! weet je ’t nog niet? We moeten er uit; in de andere week al.” „Wat zeg je daar? Is ’t waarachtig?”

Daarom ook was hij altijd goed en vriendelijk, en zelfs, schoon het nooit opspraak gaf, dikwijls vertrouwelijk met haar geweest. Deze manier van omgaan was misschien wel heel mauvais genre; want Mijntje was toch maar een meid, en zij werd voor al wat zij deed betaald.

Hoe is het met ons huis?" vroeg Bart. "O, het water daalt al, maar we zullen er vooreerst niet in kunnen. Wij zijn zoolang bij Jansen in en morgen komen Grootje en jij er ook en met Paschen gaan we met ons allen naar tante Mijntje, waar grootje zal blijven, totdat ons huis weer in orde is." "Het is jammer van alles. Zou het allemaal bedorven zijn?" vroeg Bart.

Een nacht had hij er niet van kunnen slapen, schoon ook Mijntje, om hem over het verlies van dat meisje te troosten, zulke heerlijke varkenskarbonaden voor hem gebraden had. Maar hij had spoedig leeren inzien, waarom het meisje niet bevallen kon. Zij wilde hooger op; zij moest schitteren in de wereld; en daarom gaf zij kort daarna hare hand aan een tweeden Luitenant bij de Infanterie.

Daar werd gescheld; Polsbroekerwoud keek door het raam naar beneden, en zag de vier verwachte reis-compagnons op de stoep staan, terwijl Mijntje met ijver de trappen afslofte, om de voordeur open te doen.

Sterker, in grooter jeugd, was 't ongewoon wangenrood als-ie naar Mijntje keek, ook zoo van zestien, zeventien, kamer-sip, bleek, met korsten in de haren en over de ooren, wat al de kindren van Suikerpeer schenen te hebben. Even door de warmte der kamer perrelde zweet op z'n voorhoofd, maar de tochting van 't raam, wit-slaand tegen z'n vel-heetheid luchtigde 'm op.

Mijntje, die Bekkie suste en Reggie met Eleazar in de kamer hoorde, gilde dat 'r gekrijsch langs de wanden opgierde. Dat fel, snijdend geklaag, scheen Eleazar te zwiepen.

Mijntje, met 'n woede-gezicht, alsof ze 'r op los zou ranselen, zocht met 'r oogen wiè ze zou patsen: "As je nog éen woord zeit, sla 'k je