United States or Ecuador ? Vote for the TOP Country of the Week !


Deze redenering van Dionysius de Morder was zoo in zijn gewone manier en werd niet geïnterrumpeerd, daar Torteltak terwijl zijne polonaise met een klein zakborsteltje schoonmaakte, en zich niet kon begrijpen, dat de spiegel bij Polsbroekerwoud in zulk een donkeren hoek hing; daar Holstaff nog altijd aan de arme paarden dacht en zuchtte; Veervlug op een jeu de mots peinsde, dat niet lukken wilde, en Joachim veel te goedhartig was, om iemand in de rede te vallen, en daarenboven niets wist om zijn vriend in een goede luim te brengen.

Deze waren de personen, die vergezeld van koffers, valiezen en ransels, zich op de stoep bij den Heer Joachim Polsbroekerwoud bevonden, en, na door Mijntje te zijn opengedaan, niet zonder gedruisch te trappen opstoven. "Dag, Pols! Dag, Pols! Dag, Joachim!" klonk het uit vier monden te gelijk.

Torteltak nog een extra pakje, dat hij gretig opende, en waarin hij vond een Series lectionum voor 1837-1838. Dit was eene kleine attentie van Haak en Co. te Leyden. Waaruit blijkt, dat de reisavonturen van Joachim Polsbroekerwoud nog na zijne aankomst te Milaan, vervolgd worden. Slechts drie dagen vertoefden de vijf vrienden in Milaan.

De zakboekjes werden uitgehaald en het reisjournaal begonnen; maar men stond verbaasd, dat men zoo weinig had op te teekenen, en Polsbroekerwoud was genoodzaakt punctum te zetten op de vijfde bladzijde van zijn journaal in folio, hoewel hij eene beredeneerde opgave gedaan had van de waarde der spijzen en dranken, die men in den loop des dags, deels uit behoefte, deels uit weelde, deels uit verveling, had gebruikt.

"Neen, ik juist niet," antwoordde Pols; "maar mijne moeder was van IJsselstein, en die heeft er mij dikwijls van verteld." "Zoo," zei de Dame, "ik ben er ook geboren. Maar kent u misschien in Holland eene familie Polsbroekerwoud?" "Hoe zegt u, Mevrouw? Polsbroekerwoud? Wel, dat ben ik zelf."

Het genoegen, dat onze vrienden eenige oogenblikken op den Godesberg gesmaakt hadden, was door de Dufduins totaal bedorven; het minst evenwel voor Polsbroekerwoud, wien het misschien al wat lang geduurd had; althans hij had een paar malen van opstaan gesproken, en was nu bezig in zijn zakboekje eene fooi op te teekenen, die hij vergeten had te noteren, maar die hij toch gegeven had aan den portier van de Akademie te Bonn.

"Zoo herinner ik mij," ging hij voort, "een vers, door een onzer dichteren gemaakt, op een verrader des Vaderlands. Krachtige taal; hoor slechts het begin; "'t Was nagt, toen u uw moeder baarde, Een nagt, zoo zwart als immer was.".... "Met uw verlof!" viel Polsbroekerwoud in: "dat vind ik niet bijzonder krachtig gezegd; want de meeste kindertjes komen bij nacht ter wereld."

Polsbroekerwoud was met huivering de trappen opgeklommen, en had met angst zijn hoed aan de deur afgegeven, toen zij er toch toe kwamen, om "de verderfelijke spelonk der menschelijke boosheid" in te treden.

In het hôtel Belle-vue, over de schipbrug te Keulen, zaten Polsbroekerwoud en zijne vrienden, op den tweeden en laatsten dag van hun verblijf aldaar, aan de publieke tafel, in de nabijheid van eene familie, die zij spoedig bemerkten tot hunne landgenooten te behooren. Zij bestond uit man, vrouw en mans zuster, allen van een tamelijk gevorderden leeftijd.

"Bonjour, Dikhorst!" zeide elk oud en jong student, die hem tegenkwam; maar het viel niemand in, om nader kennis met hem te maken, en Dikhorst zelf scheen daaraan geen behoefte te hebben. Polsbroekerwoud, die ook in Leyden gestudeerd had, Dikhorst gedurig op straat ontmoetende, want ook hij wandelde veel vond zich gedrongen om kennis met hem te maken.