Vietnam or Thailand ? Vote for the TOP Country of the Week !
Bijgewerkt: 25 mei 2025
Ach, zoo zoet was het weeder opleeven onder den grooten zeegen uwer liefde, seedert zijn mijn dagen zangen geweest. Verlangt ge nòg meer? Neem dan deeze ordelooze stroofen, ook de leeuwrik zingt wild en zonder reegelmaat, hij breekt af en herhaalt en herhaalt, als door
Heeft de bye nogh eenigen honingh soo dat den byenman oordeelt dat bestaen kan, dan moet hy begynnen te voeren ofte laeven, hetwelcke in den tydt geschieden moet met raet-honingh, die men by ofte tusschen de raeten steekt, opdat de bye, den honingh, die sy in het kaer heeft spaert, tot dat het quaet weeder wordt.
Dese een weijnich voorbij gepasseert zijnde quam weder een ander spel van alderleij instrumenten waer aen dat weeder een Jongelingh sittende te paert volchde, hebbende een blaeuwe vaen in zijn handt, vergezelschapt zijnde als de vorige, ider met een blaeuw vaentgen.
De reden is, omdat de jonge byen beginnen te komen dewelcke moeten eeten. Onderstelt hy heeft nogh honingh dan voert hem eeventwel eens of twee mael, ock dikwylder als het noetsaeklyk is en dit om veel redenen: 1mo. Heeft den jaeger nogh honingh, desen wordt gespaert, voor het quaet weeder. 2do.
En een nog korter oponthoud! antwoordde zij, toen de Ethiopiër met een krachtigen stoot het vaartuig weeder vlot maakte. Nu zult gij mij toch het roer geven. O neen, zeide zij lachende. Voor u de wagen, voor mij de boot. Wij zijn aan den uithoek van het meer. Ik zie wel dat ik niet te gelijk sturen en zingen moet. Daar wij in Egypte geweest zijn, willen wij nu naar het Park van Daphne gaan.
7 ditto quam den breden raet aen boort ende resolveerde de cust totte Doz Irmanos toe te cruijcen; iterim dat Jan Pietersen mette Fortuijn ende tingal dicht langs de wal soude loopen ende vernemen oft ergens geen bequame reede ende waeterplaetsen waeren, om ons ende andre onse hier naer commende scheepen, des noot synde, daervan te mogen dienen; 't was heel stille ende heet weeder.
Ik riep in de droomhallen, maar er was niemand. Ik ging eindloos voort, maar de vreemdsoortige steenen zweegen, Toen keerde ik weeder naar mijn slapende lijf, ik zag het liggen, klam van gelatenheid. En de dag wachtte, de koele, blanke jongeling, welgemoed wachtte de morgen, onverschillige cipier.
i. 1667. October. Saterdagh 22en. Niettegenstaande dat het seer regenagtigh weeder was, hebben wij op heden de fluijtschepen de Witte Leeuw en de Spreeuw directelijck met een cargasoen ten bedrage van f
Woord Van De Dag
Anderen Op Zoek