Vietnam or Thailand ? Vote for the TOP Country of the Week !
Bijgewerkt: 23 juli 2025
De wilden hadden nooit eenen aap gezien en dachten zeker dat dit vierhandige, roodbehaarde schepsel een hunner natuurgenooten was. Zij zelven zijn ook wel menschen! merkte Cornelia op. Ja.... maar dat is geen eer voor ons, zeide Cascabel. Na een oogenblik voegde hij er bij: Wel beschouwd, had ik zelfs niet mogen zeggen dat die wilden apen zijn.
Het verdienstelijke, het ongemeene in Cremer is, dat hij de goedheid van zijn hart op treffende wijze in zijn kunstwerk openbaart. Cremer heeft zijne natuurgenooten lief en gevoelt een diep medelijden voor ieder verdrukt, of onrechtvaardig ter zijde gesteld schepsel. Zijn warm hart voor al wat edel is en rechtvaardig, doet hem ijveren tegen elk onrecht, dat hij meent te ontdekken.
En het antwoord was: Geef wel acht, dat gy, door den geestdrift van menschlievenheid verleid, de aanzienlyke voordeelen, die gy van uwe slaaven trekt, niet verliest ten voordeele van uwe nabuuren, en zonder het minste nut voor hun, die wy met u als onze natuurgenooten beschouwen?
Zóó schrikkelijk warm, dat de daglooner met permissie zweet op het bloote denkbeeld dat zijn schoftuur weldra zal verstreken zijn, dat de geleerde van al zijn wetenschap niets kan luchten dan: dat het verbazend warm is, en de ongelukkige wandelaar die tot loopen is gedwongen, en niet zooals vele natuurgenooten, in priëeltjes of waar de zon de minste kracht uitoefent, Seltzerwater met wijn en suiker kan slurpen, de oogen branden van den gloed dien het zandpad weerkaatst, terwijl hij met de zweetparels op het gelaat, en de longen door het stof, dat zijn eigen tred veroorzaakte, als toegeschroeid, aan niets kan denken, dan aan gloeiende ovens en dolle honden.
De huisknecht Jakob was te zeer opgevoed in het ontzag zijns heeren dan dat hij voor luistervink zou hebben durven spelen, en met een groot aantal zijner natuurgenooten had hij dit gemeen, dat de gehechtheid aan zijne maatschappelijke positie, of indien men liever wil, de vrees van daaruit verdreven te zullen worden, hem afhield van sommige kwade praktijken waartoe het hem anders niet aan de vereischte neiging zou ontbroken hebben.
Toen ik hen onderworpen had en een weinig op hun gevoel had weten te werken, zeide ik, dat ik wreedheid nog nooit eenig goeds had zien teweegbrengen; dat, wanneer ergens een schip of eene boot een man had achtergelaten, die gered had kunnen worden, die wreede handeling steeds door allerlei ongelukken en totalen ondergang gevolgd was; dat ik heilig overtuigd was, dat wij het gevaar, waarin wij ons nu bevonden, nooit zouden doorkomen, als wij geen medelijden toonden met onze natuurgenooten. »God," zeide ik, »is ons genadig geweest door ons, in dezen dreigenden nood, een uitmuntende boot te geven voor onze redding en het is alsof Hij nu tot ons zegt: »Ga terug naar het wrak en neem uwen kameraad in het ongeluk op."
Woord Van De Dag
Anderen Op Zoek