Vietnam or Thailand ? Vote for the TOP Country of the Week !

Bijgewerkt: 20 juli 2025


Ik luisterde nog eene wijl op den roep der schildwachten, die akelig door de nachtstilte rondom ons bivak herklonk en voortliep; ik dacht aan onzen zonderlingen toestand, droomde van Borgerhout en mijnen vader, en sloot dan insgelijks de verzwaarde oogleden ... om, evenals mijne makkers, ze niet meer te openen dan onder den knal van geweren en kanonnen....

Toen het gas óp was, ging zij tegenover de tafel zitten, in-ééns, met een schok van haar lichaam, op een der vier stoelen aan den wand. Zij staarde voor zich uit, en liet haar oogen langs de planten-figuren van het tafelkleed gaan; haar armen hingen loom langs de heupen neêr. Daar omtrilde haar de koele nukkende nachtstilte. Waarom maakte zij zoo'n haast? ze wist het niet.

Op zulk oogenblik gingen gansche wolken gensters en brandende vonken ten hemel en dreven als een groot vuurwerk over het leger. Door de eentonige nachtstilte der vlakte klonk het even eentonig, doch ontzaglijk gekraak der duizende boomstammen, die eenige oogenblikken vroeger nog groen in het woud stonden te groeien en nu, in den schoot der vlammen, als dunne twijgen werden verslonden.

En in-eens voelend de stilte, de wijde nachtstilte om hem, en denkend aan de stad, waar hij heen ging, waar hij straks aan zou komen, in de woelige drukte van Zondagavond, van menschen, die "uit zijn" en rekken hun roes van plezier, opgewonden negeerend 't einde van den dag, van galmende troepen bezopen kerels en geil-gillende meiden en vigelantgeratel en heesch-hoog trambelgerinkel, bleef hij staan en genoot van de stilte, en opziend naar de sterren, die twinkelden bij honderden tegen 't diepe intense zwart, zag hij den nacht, in zijn gansche grootsche majesteit.

Toen ik in den avondstond hoorde dat mijn naam in het Capitool met toejuichingen was ontvangen, was voor mij de nacht die volgde toch geen nacht van geluk, En later in welslagen of wanneer mijn voornemens verwerkelijkt waren, was ik toch niet gelukkig, Maar de dag dat ik mij met zonsopgang van mijn bed verhief volkomen gezond, verfrischt, zingende, ademende den rijpen herfstadem, Toen ik ten Westen de volle maan zag verbleeken en in het morgenlicht verdwijnen, Toen ik alleen over het strand wandelde en, ontkleed, baadde, dartelend met de koele wateren en de zon zag opstijgen, En toen ik dacht dat mijn lieve vriend, die mij teeder liefheeft, op weg was naar mij toe, o toen was ik gelukkig, O toen smaakte elke bete mij zoeter en dien geheelen dag voedde mijn brood mij beter en die heerlijke dag ging heerlijk voorbij, En de volgende kwam met gelijke vreugd en met den volgende, 's avonds, kwam mijn vriend, En dien nacht, toen alles rondom stil was, hoorde ik de wateren langzaam rollen, rollen op het strand, Ik hoorde het gierend ruischen van water en zand die fluisterend op mij toekwamen, om mij geluk te wenschen, Want hij dien ik boven alles liefheb lag slapend aan mijn zijde onder hetzelfde dek in den koelen nacht, In de nachtstilte, in den herfstmaneschijn was zijn gezicht naar mij toegekeerd, En zijn arm lag zachtkens over mijn borst en die nacht was een nacht van geluk.

Zijn vermoeidheid had hem toen wel gedwongen langzaam te gaan, hij was zelfs een poos aan den weg gaan zitten, op den vocht-killen grond, van blaren glibberig, turende, zonder bewegen, naar den droomerigen, zwak rossen schijn, die boven 't massale zwart van de stad hing.... Toen had hij pas goed gemerkt het grootsch-enorme van de nachtstilte, en dat hij alleen was, klein en alleen, op dien ganschen, breeden, zwaar-aardenen dijk, tusschen de statige rijen streng opstaande stammen, geslotene volging van boomenpoorten, hij de eenige mensch onder dat geweldig welvende dak eindlooze warreling, zwart in den zwarten nacht onder de kruinen, die, afgezonderd in 't duistere ruim, ruischende fluisteren van sombere geheimen en groote daden die lang geleden zijn....

En daar stond hij, daar liep hij weer in de stilte van de gracht, in de wijde nachtstilte, opnieuw alleen. 't Was nog altijd datzelfde weer, dat drukkend-dampige weer. Snel stapte hij door, langs de gesloten huizen van de leege, grijze gracht, en door een paar uitgestorven zijstraten, waar zijn stappen vreemd-hard opklonken, naar 't stille huis op 't Rokin, waar zijn kamer was.

Woord Van De Dag

camerinus

Anderen Op Zoek