United States or Portugal ? Vote for the TOP Country of the Week !


»Wil hij meegaan?" riep Marti verbaasd uit. »Wat moet die Maleier bij de Sibaoe's doen? Is hij niet bang om gesneld te worden?" »Blijkbaar niet! Hij verkoopt amuletten voor onkwetsbaarheid. Misschien is hij zelf ook wel onkwetsbaar," lachte Kees spottend. »Zulke amuletten bestaan er, heer," zei Marti ernstig, »als men de goede maar heeft." »Komt de Dajak weer boven, Marti?"

Door den prikkel van godsdienstigen waanzin opgezweept, en in de woede van het gevecht, is de Maleier vaak ontembaar woest en onverschrokken, maar in het gewone leven is hij zachtaardig en boven alles op zijn gemak gesteld.

Deze was gekleed in een blauw katoenen pak; zijn beenen waren omwikkeld met beenwindsels, teneinde ze te behoeden tegen den beet van insecten; op zijn hoofd droeg hij een breedgeranden, slappen stroohoed. De Maleier droeg op het naakte lijf slechts een vuilwitte pantalon; een zwart fluweelen mutsje, zooals de Maleiers gewoonlijk dragen, dekte zijn hoofd.

En als Kees heel geestdriftig sprak over de snel te verwerven schatten, dan zweeg de trouwe Maleier of hij antwoordde met enkele voorzichtige, bijna ontnuchterende woorden. Te Pontianak maakte Kees de eerste toebereidselen voor de reis. Ze zouden de Kapoeas opvaren tot Sintang en van daar met de bidar van eenen of anderen Chineeschen handelaar tot aan de Embalouw-rivier.

»Men heeft mij verteld, dat u naar de Sibaoe-dajaks wilt gaan. Is dat zoo, heer?" »Ja, dat is zoo. Maar gaat jou dat wat aan?" »Neen, niets heer," zei de Maleier eenigszins weifelend. »Nu, wat wil je dan? Voor den dag er mee!" zei Kees ongeduldig. »Ik ben maar een handelaar, heer; u moet niet boos worden, maar ik wilde u een gunst vragen." »Wat is dat dan?" vroeg Kees, nieuwsgierig geworden.

Bij nader inzien bleek het mij, dat de gewaande "vogels" Kalongs waren." Hier en daar worden de Kalongs vervolgd, niet zoozeer wegens de door hen aangerichte schade, als wel om ze in de keuken te gebruiken. De Maleier bezigt, om jacht op hen te maken, in den regel een blaaspijp, en mikt op de vlieghuid, het gevoeligste deel van hun lichaam; hierdoor bedwelmd kunnen zij gemakkelijk gevangen worden.

Daarachter ging Kees, vervolgens Marti en Amat; daarna kwamen de twee andere Kenjaoe's, die evenals de gids en de Maleier de levensmiddelen in hun draagmanden op den rug droegen. Marti droeg alleen wat bagage van zijn heer en de patronen voor de vuurwapenen. Aanvankelijk vorderde men goed. Het terrein was heuvelachtig, maar er was een goed boschpad.

Na eenige uren bereikte men de monding van de Tekoeng. Zoo was Kees eindelijk op de rivier, die hij met zooveel moeite gezocht had. Hij kon niet laten zijn blijdschap te uiten tegen zijn trouwen Marti, die echter als steeds de zaak kalm en ongeloovig opnam. »U zult het nest wel leeg vinden, heer. De Maleier zal al wel hier geweest zijn." »De ellendeling!" riep Kees, plotseling boos wordend.

Toen het vertrek verlaten was, kwam in de aangrenzende lawang met de uiterste behoedzaamheid een man langs een paal naar beneden glijden. Hij kwam van het zoldertje, de rijstbergplaats, welke zich boven de vertrekken bevond. Het was Amat, de Maleier! »Nu weet ik het geheim," fluisterde hij, »den naam van die rivier heb ik toen dien avond te Pontianak niet goed kunnen verstaan.

Het waren alleen eenige beenderen en lappen van kleeren; de dieren der wildernis hadden anders niets overgelaten. Met één oogopslag zag hij, dat het hoofd ontbrak. »Gesneld!" zei hij tegen Marti. »Ja, heer!" antwoordde deze. Op 't zelfde oogenblik verkende hij de naaste omgeving. »Hier is een mutsje, heer!" »Een Maleier, Marti! dan is het een Maleier!" schreeuwde Kees opgewonden.