United States or Pakistan ? Vote for the TOP Country of the Week !


O edele ziele mijn, staet op, maect u ghereet, Doet uwen mantel ane, der hogher minnen cleet. O edele ziele mijn, doet ane u scone juweel, U brugom wilt gaen meyen met u in sijn prieel. O edele ziele mijn, hets daer zuete meyen gaen: Den wijn der melodiën wort u daer opgedaen . enz. Voorts vinden wij nog lofdichten op S. JAN BAPTIST, eene paraphrase van het Miserere, van het Pater Noster.

Om deze beter te doen uitkomen, zijn zij hier in een beknopt bestek vereenigd; en om ze woordelijk terug te kunnen geven, is dit in ongebonden vorm geschied. Van de overige lofdichten is dat van Leonard Digges opmerkenswaardig, wiens profetie van den blijvenden roem van Shakespeare zoo heerlijk vervuld is.

Ik kan mij voorstellen, hoe een prinsgezind gastheer zich verkneukelde van genot, wanneer hij een zijner bezoekers of gasten, een Kees, ergeren kon, door hem borden en schotels en koppen voor te zetten, versierd met de portretten van den Prins of van Willemijn en met hoogdravende lofdichten ter eere dier voorstelijke personen.

Hij had altijd muziek-korpsen bij de hand om geluk te wenschen of serenades te brengen aan alle mogelijke gouverneurs, burgemeesters, fiskaals enz., enz., op hun heiligen- of jaardagen, bij geboorte of dood van een hunner bloedverwanten, in 't kort bij iedere kleine afwisseling in de gewone eentonigheid van hun bestaan. Daarvoor liet hij dan lofdichten en hymnen schrijven.

Op de lofdichten volgt een bladzijde, waarop bovenaan de titel herhaald is; er staat: "De werken van William Shakespeare, bevattende al zijn Comedies, Histories en Tragedies, getrouw uitgegeven overeenkomstig haar "eerste origineel." Hieronder vindt men een lijst van de voornaamste tooneelspelers, die in deze stukken zijn opgetreden.

Maar ook weten wij, dat Vondel bij hem als vriend des huizes behandeld werd en op zijn gemak was: dit getuigen niet zoozeer de deftige bijschriften en lofdichten van Vondel op Blaeu, als wel zijne geestige, schalksche, bevallige, soms aandoenlijke gelegenheidsdichtjes, het gezin betreffende.

Evenals in de eerste uitgave, zijn de Blijspelen, Historiestukken en Treurspelen afzonderlijk gepagineerd; Troilus en Cressida opent nu de rij der treurspelen. De lofdichten zijn met een drietal vermeerderd, waaronder een zestienregelig vers van John Milton, die toen in zijn vier-en-twintigste jaar was, opmerking verdient; waarschijnlijk is dit het eerste gedicht, dat van hem het licht zag.

Wanneer men een middeleeuwsch dichter de vroomste lofdichten ziet maken naast allerlei profaneering en obsceniteit, zooals het zoovelen doen: Deschamps, Antoine de la Salle, Jean Molinet, dan is er nog minder aanleiding dan bij een modernen dichter, om die producten over hypothetische tijdperken van wereldzin en inkeer te verdeelen.

Op deze voorrede volgen vier lofdichten, van welke vooral het eerste, van Ben Jonson, opmerkelijk is door den hoogen lof, dien hij zijn vriend, tevens zijn grootsten mededinger, toekent, en den hartelijken toon, die er in heerscht.