United States or Latvia ? Vote for the TOP Country of the Week !


De handjes gingen omhoog en als kleine kinderen, die op de vingertjes optellen, rekenden zij de lentes na, die ze achter zich hadden. Ik vroeg ze, mij een hollandsch liedje voor te zingen.

De Koning, zoo krachtig en fier nog, vergeleken bij den weemoedigen grijsaard, die hij nu was.... Gawein, reeds ernstig, maar even jeugdig als zij allen toen waren geweest.... Gwinebant, bijna een knape, van achttien lentes nauwelijks.

Zij was de eenige, plotseling wees geworden, dochter uit een geslacht, waarmee de Fürstenbergers sedert oudsher bevriend geweest waren, een ontluikende vrouwelijke schoonheid, die niettegenstaande haar achttien lentes reeds een statig meisje en een verleidelijke schoonheid voor de mannen was.

Tien jaren oud, gelijkt hij een kind van zeven lentes wat zeg ik, een kind van zeven barre winters te zijn.

Maar ik heb dit jaar alvast drie lentes beleefd. Vooreerst die in Frankrijk, zoo heerlijk en bekoorlijk, en dan twee in Zweden, die in het zuiden bij aankomst en die van Lapland aan het slot van mijn reis. Driemaal heb ik de seringen zien bloeien; nog den laatsten dag hing hun geur langs den weg.

Wel zien we in 't blauwend lichtgebied De zonne daaglijks gloren: Maar 't Heden is het Gistren niet: 't Zijn andre stralen die zij schiet Verloren is verloren! Geen bloemtjen, dat in 't najaar sneeft, Zal lentes wekstem hooren: En schoon de dorre struik herleeft, 't Zijn andre bloemen die zij geeft Verloren is verloren!

"Vooral als je van die zeventig jaar, vijftien jaar onbewustheid, èn alle lentes moet aftrekken, wanneer geen verstandig mensch iets uitvoert, ieder zich alleen láát leven." En Eduard barstte juichend uit: "Es brechen in schallenden Reigen die Frühlingsstimmen los." "Alleen heb ik 't gevoel, dat je niet wezenlijk "leven" kunt, voor je weet, wat 't leven eigenlijk is," peinsde Hans.

De handjes gingen omhoog en als kleine kinderen, die op de vingertjes optellen, rekenden zij de lentes na, die ze achter zich hadden. Ik vroeg ze, mij een hollandsch liedje voor te zingen.

Voel eens, Heer. Is het niet dun als water, sterk als staal? De rozen dan? Zijn zij niet mooi geweven? De heuvelen die meest de roos verwennen, Te Bellosguardo en te Fiesole, Strooien in lentes schoot niet zulke kelken; Of doen zij 't al, hun bloem verwelkt en sterft. Dat 's 't lot van alle teêr en mooi dat danst In wind en regen.

't Spreekt vanzelf dat de smaak eener jonge vrouw van nauwelijks twintig lentes nog al uiteenloopt met dien van een dertiger, wiens lust het zou wezen om behalve in de Keizerlijke Bibliotheek eens een paar dagen in het Anatomisch Museum te snuffelen, of wel eenige hospitalen te bezoeken en de klinieken van Raspail of Nélaton te gaan bijwonen.