United States or Palau ? Vote for the TOP Country of the Week !


Ik begon met een gerechtsdienaar, die pleuris had; ik beval dat men hem zonder genade moest aderlaten en dat men hem het water niet spaarde. Daarna trad ik bij een koekbakker binnen, die van de podraga luide gillen slaakte. Hem, zoo min als de gerechtsdienaar, spaarde ik het bloed aftappen en beval, dat men hem van tijd tot tijd moest laten drinken.

Als we de boodschappen brachten, mochten we altijd boven komen, op haar keurig nette kamer. Bij de boodschappen was ook geregeld een half pond Janhagel, dat we eerst haalden bij Hagtingius, den koekbakker, die in een mooi hoekhuis recht tegenover ons woonde, de brug over. Die naam Hagtingius ik durf er op zweren is goed gespeld, en kwam toch in geen enkel taalboekje voor.

We kregen er elke week een mee en ik beijverde me steeds, die »les" goed en gauw in 't hoofd te werken. Aan wien was dat anders te danken dan aan den koekbakker? In mijn tooneelstukje »Tóch Timmerhout" komt een ondeugende jongen voor. De schoolmeester weet hem niet te pakken, wil hem zelfs van school jagen. Maar een oude timmermansknecht grijpt den bengel in 't hart en redt hem.

En zoo'n armelijke, ouderwetsche bewaarschoolschaapskooi kan door één man zoo aantrekkelijk worden, dat een vrijheidlievend, speel- en zwerfgraag stuk straatjongen er week aan week zijn kostelijken zondagmorgen wil doorbrengen, terwijl buiten alles lokt en bloeit. Eén mensch. En nog wel een onbestudeerd mensch. Een koekbakker. Maar een kindervriend! Dat was het heele geheim.

Men kan in de granen zyn ... als koekbakker ... als broodbakker ... als kleinhandelaar ... als groothandelaar ... als tusschenhandelaar ... en ook deze bedryven hebben weder derzelver eigenaardige onderverdeelingen. Daar hebt ge by-voorbeeld: Jozef in Egypte.

Niemand begreep ook waarom de juffrouw van den koekbakker altyd zooveel fransche woorden gebruikte, dat niet te-pas komt in den burgerstand, "en als ze-n-'t weer doet, Stoffel, zeg jy dan ook maar iets wat ze niet begrypt. Dan zal ze toch zien dat wy óók geen volk van de straat zyn, en dat wy óók weten hoe 't hoort."

Een man, wiens heele persoonlijkheid een uitnoodiging is van zúlk een kracht en van zúlk een aard, nu, dat is een geboren opvoeder, al is hij maar een zondagsschoolmeneer en van zijn vak koekbakker. Want dat was hij. Is het niet eigenaardig, dat ik zijn vak wist, en dat van zijn medewerker niet? Dat is voor mij een bewijs, hoeveel dichter hij bij de kinderen stond.

Maar in 't onzekere latende of 't ditmaal juffrouw Zipperman was, of juffrouw Mabbel van den koekbakker, of juffrouw Krummel "die 'n man op de beurs had" of juffrouw Laps... neen, die hoefde niet te schellen, want ze woonde op de ondervoorkamer. Genoeg, vóór half-acht was 't heele gezelschap kompleet, en Stoffel rookte z'n pyp alsof 't zoo hoorde. Leentje was weggegaan zonder boterham.

Met een dezer klokken moest, van Allerheiligen tot Sint-Mathias, elken avond van zeven tot acht uren worden geluid: en dat wel krachtens eene keure van de magistraat, houdende bevel dat geen enkel herbergier of koekbakker zijne klanten na dat uur mocht houden, met bedreiging van ernstige straf en schande.

Dan de weduwe Zipperman, "die 'n dochter getrouwd had met iemand van de assurantie, of 't kadaster, of zoo-iets." Voorts de juffrouw van den koekbakker. Dat kon niet anders, want het was "zoo opvallend als men allerhande en janhagel liet halen zonder haar meetevragen."