Vietnam or Thailand ? Vote for the TOP Country of the Week !
Bijgewerkt: 23 juni 2025
Hij riep en schreide, en jammerde, maar alles vergeefs. »Ach, wat moet mij gebeuren!« Joringel ging heen, en liep, en kwam eindelijk in een vreemd dorp. Daar heeft hij langen tijd de schapen gehoed. Dikwijls liep hij rond het slot, maar niet te dicht er bij. Toen heeft hij eens 's nachts gedroomd, dat hij een bloedroode bloem vond, in het midden was een mooie groote parel.
Hij ging binnen over het slotplein en luisterde of hij vogels hoorde; en hij hoorde ze. Hij vond de zaal; daar was de heks en voederde de vogels in zevenduizend mandjes. Toen zij Joringel zag werd zij boos, heel boos, en ze schold en spuwde gif en gal, maar ze kon niet bij hem, en moest op twee pas afstand blijven staan. Hij bekreunde zich niet om haar, maar bekeek de mandjes met de vogels.
Jorinde zong: »Mijn vogeltje met ringetje rood, »Zingt droef, droef, droef! »Het zingt voor 't duifje, zingt zijn dood, »Zingt droef, droef, ti-uut, ti-uut.« Joringel keek naar Jorinde. Jorinde was veranderd in een nachtegaal die zong »ti-uut, ti-uut.« Een uil met gloeiende oogen, vloog driemaal om haar heen, en krijschte driemaal »hoe-oe-oe!«
Joringel kon zich niet bewegen; hij stond daar als een steen, hij kon niet schreien, niet spreken, hand noch voet verroeren. Nu was de zon onder. De uil vloog in een struik, en dadelijk daarna kwam een oude kromme vrouw uit die struik te voorschijn: geel en mager, groote roode oogen, en een kromme neus, die met de punt de kin aanraakte.
En Joringel weeklaagde ook; zij voelden zich zoo verward alsof zij sterven moesten. Zij keken om zich, waren verdwaald, en wisten niet naar huis te komen. Half stond de zon nog boven den berg, half was zij onder. Joringel blikte door de struiken, en zag den oude slotmuur dicht bij zich; hij schrikte en werd doodsbang.
Eindelijk kwam de vrouw terug en ze sprak met een doffe stem: »gegroet Zachiël, als de deern in de korf steekt, bind los, Zachiël, te rechtertijd!« Toen was Joringel los; hij viel voor de vrouw op de knieën en smeekte, dat zij hem zijn Jorinde zou terug geven; maar zij zeide, dat hij haar nooit terug kreeg, en toen ging zij weg.
Zij mompelde en ving den nachtegaal en droeg dien op de hand weg. Joringel kon niets zeggen, niet van de plaats komen; de nachtegaal was weg.
Nu was er eens een jonkvrouw, die heette Jorinde; zij was schooner dan alle andere meisjes, en zij en een schoon jongeling, Joringel, hadden zich verloofd. Zij waren in de bruidsdagen, en zij hadden groote vreugde in elkaar.
Om nu eens vertrouwelijk te kunnen spreken, gingen zij te zamen in het woud. »Pas op,« zeide Joringel, »dat je niet te dicht bij het slot komt.« Het was een mooie avond: de zon scheen licht tusschen de stammen op het donkere groen van het loof, en de tortelduif koerde klagelijk op de oude meibeuken. Jorinde schreide, en zette zich in den zonneschijn en weeklaagde.
In het midden was een heldere dauwdrop, zoo groot als de mooiste parel. Die bloem droeg hij dag en nacht tot naar het slot. Toen hij op honderd pas van het slot was, bleef hij niet vast staan, maar kon doorloopen tot aan de poort. O, hoe vol vreugde was Joringel! hij raakte de poort aan met de bloem, en de poort sprong open.
Woord Van De Dag
Anderen Op Zoek