United States or Greece ? Vote for the TOP Country of the Week !


Juist toen hij de trap wilde opgaan, zag hij aan de overzijde van den boulevard, langs de eenzame muren van de straat der barrière des Gobelins, Jondrette in de lange, bruine overjas van den "menschenvriend", sprekende met een dier lieden van verdacht voorkomen, welke men barrière-schooiers noemt, lieden met dubbelzinnig gelaat en verontrustende woorden, die 't voorkomen hebben steeds aan slechte dingen te denken, en gewoonlijk des daags slapen, 't geen doet vermoeden, dat zij 's nachts werken.

De Spaansche kapitein don Alvarès, de ongelukkige moeder Balizard, de tooneeldichter Genflot, de oude komediant Fatanbou heetten alle vier Jondrette, zoo ten minste Jondrette zelf Jondrette heette. Sedert den reeds langen tijd, dat Marius het huis bewoonde, was hij, zooals gezegd is, zelden in de gelegenheid geweest zijn allernaaste buren te zien of slechts op te merken.

Hoezeer hij overigens ook in zijn treurige overpeinzingen verdiept was, verhinderde hem dit niet, bij zich zelven te denken dat de schooier met wien Jondrette sprak, zeer veel op een zekeren Panchaud, bijgenaamd Printanier, of Bigrenaille, geleek, dien Courfeyrac hem eens gewezen had en die in de buurt voor een zeer gevaarlijk nachtzwerver gehouden werd.

Hij had zekerlijk meer dan eens de Jondrettes in de gang en op de trap ontmoet; maar zij waren voor hem slechts schimmen geweest, en zoo weinig had hij er op gelet, dat hij den vorigen avond de dochters van Jondrette tegen 't lijf was geloopen, zonder ze te kennen, want zij waren 't ongetwijfeld geweest, en zij, die zijn kamer was binnengegaan, had, bij den afkeer en het medelijden, welke zij hem inboezemde, nauwelijks een flauwe herinnering in hem opgewekt, dat hij haar elders ontmoet had.

Vrouw Jondrette had zich naast hem nedergezet. Marius dacht dat hij binnen weinige seconden tusschenbeide zou moeten komen, en hief den arm op naar de zoldering, naar den kant van de gang, gereed om zijn pistool te lossen.

Jondrette had zijn pijp aangestoken, en zat op den ingetrapten stoel te rooken. Zijn vrouw sprak zacht tot hem. Zoo Marius Courfeyrac ware geweest, namelijk een dier menschen, die in alle omstandigheden des levens lachen, zou hij schaterend zijn uitgebroken, toen zijn blik op vrouw Jondrette viel.

Op dat tijdstip waren trouwens in dat huis geen andere bewoners dan hij en de familie Jondrette, voor wie hij eens de huur had betaald, zonder overigens ooit met den vader, de moeder of de dochters gesproken te hebben. De andere bewoners waren of verhuisd, of overleden, of bij gebreke van betaling op de straat gezet.

"Neen," zeide zij, "dit zou mij te lastig zijn, ik moet twee stoelen dragen. De maan schijnt." Marius hoorde de zware hand van vrouw Jondrette in de duisternis naar den sleutel tasten. De deur ging open. Hij bleef van schrik en ontzetting als vastgeworteld op zijn plaats. Vrouw Jondrette trad binnen. Door het dakvenster wierp de maan haar schijnsel tusschen twee groote vakken duisternis.

Voor het oogenblik was hij echter voorzichtig. Hij was ternauwernood ontsnapt. Men weet, dat hij met de overige bandieten in de woning van Jondrette gevat was. De ondeugd was hem nuttig geweest: zijn dronkenschap had hem gered. Men had er niet kunnen achterkomen, of hij daar als dief of als bestolene was geweest.

Toen Jondrette te kennen gaf wie hij was, had hij niet den heer Leblanc doen ontstellen, maar Marius in de grootste ontroering gebracht. Dezen naam Thénardier, dien de heer Leblanc niet scheen te kennen, kende Marius.