United States or Nauru ? Vote for the TOP Country of the Week !


Het was Ibarra als hoorde hij nog het gedruisch dat ze maakten bij 't stukslaan van steenen, om de kuilen op straat aan te vullen en 't vroolijk tingelen der zware voetboeien aan hun gezwollen enkels. Hij herinnerde zich huiverend een tooneel, dat op zijn kinderlijke verbeelding een diepen indruk gemaakt had: het was middag en de zon liet haar gloeiende stralen loodrecht neervallen.

"Wees zoo goed aan Andeng te zeggen dat ze het huis in orde moet maken want Maria en Isabel komen gauw! Goeie reis!" zeide Capitán Tiago, terwijl Ibarra in 't rijtuig stapte, dat daarop wegreed in de richting van het San Gabriël-plein.

Doch, een stoel nemende naast dien van den alcalde, vroeg hij te midden van een beteekenisvolle stilte: "Spraken de dames en heeren over iets? Gaat u dan voort." "We waren aan de toasten," antwoordde de alcalde. "Meneer Ibarra was juist bezig allen te bedanken die hem in zijn menschlievend werk ter zijde gestaan hadden, en hij sprak over den bouwmeester, toen uwe hoogeerwaarde..."

"Bijvoorbeeld ... ten opzichte van 't leven van de volken, hun maatschappelijk, staatkundig, godsdienstig leven, in 't algemeen, hoofdzakelijk alles bijeengenomen..." Ibarra dacht een heele poos na.

De pastoor had verzocht zelf beschermheer te mogen wezen en den eersten steen te leggen: een plechtigheid die op den laatsten dag van 't feest plaats zou hebben en een der voornaamste punten van 't program zou uitmaken. Zelfs was de coadjutor schuchter bij Ibarra gekomen, om hem al de missen aan te bieden die de vromen voor hem betalen zouden tot de voltooiing van 't gebouw toe.

"Ik zal de herinnering aan uw goedheid steeds mijn leven lang bewaren!" antwoordde Ibarra eenigszins ontroerd, "maar ik moet blijven wonen in 't land, waar mijn ouders geleefd hebben..." "Waar ze gestorven zijn, zou juister gezegd zijn! Gelooft u me, misschien ken ik uw land nog beter dan u zelf..." "Och!

Ibarra trok langzaam de hand terug die hij hem toegestoken had, keek hem vol verwondering aan, wendde zich om en bevond zich zoo tegenover de strenge figuur van den luitenant, die voortging met hem gade te slaan. "Jongmensch, bent u de zoon van Don Rafael Ibarra?" De jongeman boog. Fray Dámaso richtte zich in zijn stoel op en keek den luitenant recht in de oogen.

Ibarra had uitgesproken, en Elias luisterde nog. Zijn gelaat stond droef, zijn oogen hadden hun glans verloren. "De zendelingen hebben 't land veroverd, dat is waar," hervatte hij. "Gelooft u dat de Filippijnen door de frailes behouden zullen worden?" "Ja, alleen door hen, zoo gelooft iedereen het die over de Filippijnen geschreven heeft."

"Mijnheer!" antwoordde Ibarra ontroerd, "de lof die u over mijn vader uitspreekt, verdrijft den twijfel over zijn lot, dat ik, zijn zoon, nog niet ken." De oogen van den ouden man vulden zich met tranen, hij wendde zich half om en verwijderde zich snel.

Ibarra was zoo afgetrokken, dat hij de beweging van verbazing niet bespeurde, die eenige personen maakten toen ze hem herkenden. Deze staakten hun gebed en keken hem vol nieuwsgierigheid na. De jonge man liep voorzichtig en vermeed de graven, welke men gemakkelijk aan een inzakking van den grond kon herkennen.