United States or Isle of Man ? Vote for the TOP Country of the Week !


De veldheer Gervaas Van Praet en zijne ridders waren van gevoelen dat men voor dien dag de bestorming hoefde te staken; maar de Gentenaars, beschaamd over hunne vruchtelooze poging of verwoed over het verlies van den hun beloofden buit, wilden van geen terugwijken hooren.

Bij zijn vertrek had de koning van Frankrijk den veldheer Gervaas Van Praet gelast de belegering voort te zetten, en de vaste hoop uitgedrukt dat, eer eene week verloopen ware, alles te Brugge zou gedaan zijn en de Vlamingen hem in Kerlingaland zouden komen vervoegen, indien de oorlog daar niet met eenen enkelen slag wierd beslist en gesloten.

"Ja, heer koning, zij deden ons aanzienlijke verliezen onderstaan Daarom hebben wij, sedert eenige dagen, van alle vijandelijkheid tegen hen afgezien, totdat wij uwe hooge bevelen mochten ontvangen." "Het zijn dus verwoede, zinnelooze lieden, die Kerels? Wat hopen zij?" Mher Gervaas haalde twijfelend de schouders op.

De Kerel blijve dus in de gevangenis ..." "Gelieft de heer graaf mij nog eene bemerking toe te laten?" vroeg Gervaas Van Praet. "Indien men den Kerel in de gevangenis houdt heeft men hetzelfde kwaad te vreezen.

Hierop trad hij met den kapelaan uit de kamer. Na hem kwamen de volgende personen: Tancmar Van Straten, zijn geheimraadsheer; Gervaas Van Praet, zijn opperkamerling; Walter Van Lokeren, zijn hofbottelier, met dezes broeder Eustaas Frumold, Arnold en Ogier, zijne schrijvers en rekenmeesters met nog vier of vijf andere hofbedienden.

In den morgen van den zesden dag trad de veldheer Gervaas Van Praet zelf met eenigen zijner voornaamste ridders op den burg, en deed den Kerels door eenen wapenbode hunne overgaaf afeischen, hen bedreigende met den schromelijksten marteldood indien zij nog langer weigerig bleven. De Kerels herhaalden hunne vorige voorstellen, maar wilden van geene overgaaf op genade hooren.

De veldheer Gervaas Van Praet, die zich niet op zulke moorddadige tegenweer had verwacht, schrikte bij de gedachte dat hij hier nutteloos een aanzienlijk getal mannen zou verliezen. Hij deed de bazuin aanheffen en den aftocht blazen. De wapenknechten liepen te zamen en weken schier in wanorde door de Hofstraat. Eene wijl daarna was het op den burg zoo stil als ware er niets geschied.

Daarenboven, mher Gervaas, wat is gemakkelijker, indien de poorters een slecht gebruik van de hun verleende rechten maken, dan hun die rechten weder te ontnemen?" De veldheer stapte mijmerend voort. "Maar zeg eens, mher Gervaas", vroeg Baudewijn Van Aelst, "mij heeft de koning nog eenen anderen last opgelegd. Ik ging het haast vergeten. Karel van Denemarken was rijk. Waar is zijn schat gebleven?"

Inderdaad, Burchard lachte over den vond zijner mannen en verbood dat men den halfzinneloozen poortbewaarder eenig kwaad deed. "Welnu, Eggard", vroeg hij, "hebt gij altoos bij de poort gestaan, sedert dezen vroegen morgen?" "Reeds van vier uren", was het antwoord. "Gij hebt dan wel lieden zien vluchten, dienaars en ridders?" "Velen." "Ook mher Gervaas Van Praet?"

Eene wijl bleef de koning in stilte naar den toren blikken. Dan, zich tot Gervaas Van Praet wendende, vroeg hij: "Men heeft mij daar straks gezegd dat zij nog wel met hun honderd daarboven zijn? Zij schijnen mij zoo talrijk niet!" "Uwe gissing is gegrond, heer koning", antwoordde de veldheer "zij kunnen, volgens de nauwste berekening, niet meer boven de vijftig sterk zijn.