United States or Togo ? Vote for the TOP Country of the Week !


Gedurende den tijd, dien Geeraart in dit krakeel versleten had, was er ergens eene maagd, wier hart hevig klopte, en die met benauwdheid op de komst van het beulskind wachtte, alsof een geheim voorgevoel haar zeide, dat iets hem moest miskomen.

Uw vader heeft mij bevolen, u te zeggen, dat hij u wacht." Geeraart klom de trappen op en trad in de kamer, waar zijn zieke vader op een bed lag uitgestrekt. De oude beul was bleek en mager; men kon zien, dat eene uitmergelende kwaal zijne wangen geploegd had en zijne verglaasde oogen in zijn hoofd had teruggetrokken.

Gewoonlijk kwam Geeraart om acht uren des avonds; nooit had hij dit nagelaten zonder Lina er van te verwittigen; nu was het reeds tien uren, en hij was nog niet verschenen. Het meisje wist niet wat te denken, en was zoo mistroostig en zoo verstrooid, dat zij op eene vraag, welke hare moeder haar deed, niet antwoordde. "Wel kind," riep de oude vrouw, "wat let u dan?

Toen zijn zoon binnentrad, keerde hij naar hem zijne blinkende oogen, doch sprak niet. Geeraart vatte met haast eenen stoel en plaatste hem bij het hoofdeinde van het bed: dan stak hij zijne hand onder het deksel, om de magere hand van zijn vader te zoeken, en ze drukkende, riep hij met bevende en dorre stem: "Vader, vader, de Schout is hier geweest! Zeg mij, wat is mijn vonnis? Zal ik beul zijn?"

Reeds was het hart van Geeraart opgepropt met woorden, en gewis zou hij nog lange klachten uitgestort hebben, doch hij zag, dat zijne vader eenen traan zich uit het oog veegde, en besloot zijne smartelijke gepeinzen niet te staven. Hij meende te zeggen: "O, ik zal beven, ik zal niet kunnen slaan!"

In dien toestand bleven zij langen tijd, elkander pogende te troosten, doch vruchteloos; want de oude beul vreesde niet zonder reden, dat zijn zoon geenen moed genoeg hebben zou; en Geeraart schrikte van een leven als hetgeen hem voorbereid was, indien hij die eerste vonnisuitvoering kon volbrengen.

Ziende, dat Lina zijn bevel uitvoerde en dat Geeraart sprakeloos zich liet leiden, alsof hij van gevoel ware beroofd geweest, liep hij langs den tegenovergestelden kant van het schavot en begon daar zulk een geschreeuw en gerucht te maken, dat de menigte, geloovende dat hij den beul onder handen had, onstuimiglijk naar die zijde kwam gedrongen, en den weg vrij liet voor Lina en Geeraart.

"Daar! daar ligt de kan!" riep de waardinne met benauwdheid en gramschap, terwijl zij den steenen pot op den grond aan stukken wierp. "Kan ik daar aan doen, dat dit galgekind in eens eerlijken mans huis komt?" En zich tot Geeraart keerende: "Gaat gij uit mijn huis gaan, schelm? Menschenpijniger! Vertrekt gij nog niet, beulenras?"

Dan verloor Geeraart in eens al zijnen bijeengeraapten moed, en hij liet het zwaard op het lichaam van Herman vallen, doch zonder kracht en zelfs zonder hem te wonden.

Dan bracht men den veroordeelde met geweld op het schavot, en men deed hem vooraan op de knieën zitten; de knecht van den scherprechter ontblootte den hals van het slachtoffer en toonde dien met eenen beteekenenden blik aan Geeraart, alsof hij zeggen wilde: Meester, daar moet gij slaan!