Vietnam or Thailand ? Vote for the TOP Country of the Week !
Bijgewerkt: 23 juli 2025
Zoo is dan het leger der Kaïnieten, daar waar het fragment eindigt, op drie plaatsen verspreid: als ten 1e, het gros van het leger dat in het dal van Hemath is teruggebleven; ten 2e, de door de pest met de jagers gedeeltelijk aangetaste keurtroep, die bij den Frath is achtergelaten, en ten 3e een gering gedeelte van die strijdkrachten, die met de Reuzen, die het Zuiden geplunderd hebben slaags geweest is.
Reeds werd van 't brandend Zuid, in d' Oceaan gekoeld, Het zoele luchtjen als met golfjens aangespoeld, En 't ruisschen van den Frath, die met gezwinde stroomen Zijn weg naar zee verkort, van naderby vernomen; Wanneer een menigte van uit het deinzend West Zich opdoet, als een wolk, uit nevels saamgeprest, Die wandelt voor den wind. Indien het vijand zij, ik vorder plichtbetooning.
En dagen wijd en zijd, op 's Konings ongenâ, Wat arm kan roeren, met houweel of akkerspa', Naar d' oever van den Frath om Hemaths heir te schragen.
Hij keert met hen terug tot degenen die hij, bij den Frath, door de pest aangetast heeft achtergelaten; die hij nu, door het onderricht en den zegen des Aartsvaders met hooger wetenschap en krachten begiftigd, en door Elpine bijgestaan, in staat is te genezen. Het leger in Hemath vindt hij in afgodische zegefeesten vervallen.
De Pison, de Gihon, de Hiddekel en de Frath van het Noord-Hollandsche weideparadijs, deze vier in één bedding! Wel wat nuchter, het rechtgelijnde en scherpgehoekte Kanaal! Een wel wat bonkige en knokige remplaçant van de lenige en soepele riviernymfen, die in andere natuur-edens het landschap beheerschen! Maar zooals het is, zoo behoort het bij het volk, dat leeft aan zijn boorden.
En 't uitgestrekte Nod, tot d'oever van den Frath, Werd één vereenigd Rijk met Hanochs bakermat. Sinds zette 't volkrijk land, tot aan den boord van 't Westen Langs elken landstroom uit, in honderden van vesten.
Dagvaarding en verschijning van het gansche menschdom, naar zijn verschillende geslachten, in de vlakte tusschen den Hiddekel en den Frath. Plechtigheden; waarbij Segol zich in de aanbidding van den waren God meer en meer verlaten gevoelt.
Het behelst zijne eerste overwinningen, door krijgskundig beleid op blinde kracht en woede behaald; de vreugde over dit voordeel gestoord door een aanval, achter zijn leger om uit het Zuiden volvoerd, waardoor Zilfa hem ontroofd wordt; zijn besluit om aan het hoofd van een gering aantal strijders heimelijk zich naar Bethur te begeven, dat op die wijze verras is; zijn tocht daarheen en zijn ontmoeting met de jagers uit het Westen, die zijn dagvaarding als hulptroepen had opgeroepen; maar waarvan hij de helft, met zijn keurtroep door de pest aangetast, aan de oevers van den Frath achter moet laten, terwijl hij met de andere helft stuit op den zegevierenden hoop der Reuzen, die Bethur geplunderd heeft, maar door hem overwonnen en verstrooid wordt.
Aartsvader Adam had, met twee paar rijen neven, Natuur den tol betaald, den stervling voorgeschreven; En 't menschelijk geslacht, het aardrijk overspreid, Zich reeds, naar 't Godlijk woord, vertalrijkt uitgebreid. In steden saamgeschoold, beschut voor 't overvallen Met ondoordringbaar woud of opgeworpen wallen, Bebouwde 't, met een' arm door d' arbeid sterkgespierd, Zijne akkers, zonder vrees voor 't woeste roofgediert'; Of 't zwierf, met draagbre tent, en zuivelrijke lammeren, De bergvalleien langs, te vreden in zijn jammeren. Het fiere Hanoch, 't oudst der burchten, stak het hoofd In 't uiterst Oost omhoog, van d'ochtendgloed gestoofd, En telde, als moederstad, van Land- tot Landgewesten, Een overtalrijk kroost in meer bekrompen vesten, Tot waar de Hiddekel by d'avondgroet der zon, Zijn' Westelijksten tak te rug boog naar zijn bron, Om, dwars door 't steil gebergt', in slorpende aard bedolven, Een' weg te zoeken ter ontlasting van zijn golven. De middelvlakte was van Gihons kil besproeid, Met Pizon, arm in arm, doorstrengeld en doorvloeid, En zag, door cederbosch, en palmen, en olijven, Den Frath zijn' sneller stroom naar de open zeekust drijven Alwaar de middagzon zich spiegelde uit het Zuid, En strekte een heuvlenrij naar Hanochs landpaal uit. Het Noorden, door een' muur van hoog gebergt' omsloten, Weêrhield den stormwind daar, die, 't aspunt afgeschoten, Het landomvaâmend meir van uit zijn kolken joeg, Om 't droog te omspoelen dat des aardrijks rug besloeg. Een koopren schild gelijk, dat zwellende uitgebogen, Zich opheft uit zijn rand, met blaauwend staal omtogen. En door 't geweld des krijgs met bult en bluts bedekt, Lag daar 't bewoonbaar vlak, van oost naar west gestrekt. Zijn bodem was graniet, met aardmulm overtrokken. Men zag geen menigte dooreen geworpen brokken Van rots 't eenvormig strand, of, midden in het meir, De golven scheiden, of geen spits het hemelsch heir Verbergen. 't Was één land, van éénen plasch omgeven:
Argostan stond alleen Onschokbaar, bracht een heir van strijders op de been, En ging dien vijand op zijn' eigen grond bestoken. Van Hiddekel en Frath naar Hemath opgebroken, Zwoer al wat moed bezat en op zijn krachten fier, Het juk versmaden dorst, Argostans krijgsbanier.
Woord Van De Dag
Anderen Op Zoek