United States or Guinea-Bissau ? Vote for the TOP Country of the Week !


Wat dan? Dansen toch? vroegen de baders. Nou ja, dansen.... Zingen....? Nou ja, zingen.... Nou, wat dan nog meer? Zingen èn dansen èn reciteeren.... Senarische èn septenarische verzen.... O, zijn jullie.... histriones? Komedianten.... Ja, maar comoedi.... O, komedianten? Natuurlijk, stomme ezels! .... Het zijn komedianten, lichtten de baders elkaâr in.

Gekapt, gekleed konden zij nog als bengels doen achter de scæna; geschoeid met den soccus werden zij plotseling comoedi, tooneelspelers, artiesten, waren zij Grieksche hetæren, waren zij de beide Bacchides. Liepen zij nu ook op elkander toe met den tooneelpas, dien de soccus eischte, niet zoo wijd als de tragici loopen, maar wijder en rhythmischer dan wie ook loopt in het gewone leven.

.... Dat we héel mooi speelden, kwam Cecilianus na. Nu mogen we wel gaan kijken, ? Mogen we kijken? Ruim netjes je boeltje eerst op.... Dat zouden ze doen. Daarvoor waren ze goede comoedi. En dan die kostbare costuums, die aan het Theater behoorden! De tweede choragus zelfs kwam er naar kijken, ze halen.... Wees niet bang, choragus: kijk, we vouwen alles keurig op. .... keurig op!

Wie zijn jullie? riepen, zeer bezig, de keukenslaven, verbaasd. Wij zingen straks en spelen.... Komediantjes? vroegen de keukenslaven. Histriones? Zeg ze toch niet, dat wij comoedi zijn, zei Cecilianus zijn broêr, die boos werd. Ze begrijpen immers het onderscheid niet. Ja, we zijn histriones, hoor! Zing en speel dan eens wat voor ons!

Heelemaal rood! Dat is de gewoonte, zei Tryfo. Thymele en Latinus worden altijd genoemd. Mimus en Danseres.... En waarom niet de comoedi?? protesteerden de tweelingen. Om de "traditie", komediantjes! plaagde Martialis. Wij mimeeren ook, wij dansen immers ook.... .... Zijn ook mimus en danser....

Ik heb, ik heb, o comoedi der hoogere palliata, arme roode inktlooze slachtoffers van de traditie, blonde Bacchides-spelertjes met je aardige bakkesen! declameerde Martialis en wuifde ze toe, glimlachte ze toe met zijn Silenus-glimlach.

Zij had hun vader, Manlius, den histrio, lief gehad. Zij geleken op hem, maar hunne oogen waren de hare. Zij waren beiden heel mooi, heel blond, heel fijn en toch zoo gezond, frisch en jong. Zij waren als groote kinderen, deze comoedi, die al zoo veel hadden gezien, gezworven, gedaan, ondervonden. Zij voelde in zich een behoefte hen tegen zich aan te drukken. Zij bedwong zich.