United States or Dominica ? Vote for the TOP Country of the Week !


Hem rijkdom, roem en liefde opofferen verblijdt Zijn hart niet zoo zeer, dat hart omkransd met doornen ... maar offer Hem de zoete genuchten van uwe zwakheid en de brandende lusten van uw geil vleesch: dat is nog uw eenig bezit, en zoo, waarlijk, wordt ge de armste aller menschen. God, Johan, heeft de armen lief...." Tot daar kon Johan den brief zonder bezwaar doorlezen.

"The thullen anderth wel niet doorgaan met tho hard te groeien," zeide Skinner. "Niet?" zei de heer Bensington. "Nee," zei de heer Skinner. "Ik ken dit thoort. Thij beginne geil, maar the thcheijen er gauw mee uit!" Er volgde een oogenblik stilte. "'t Ith nikth anderth dan de behandeling, die 't em doet," zeide de heer Skinner bescheiden.

Op de meesten dezer kiekjes staat Caddles, die tenger gebouwd was, achter het kind, aldus zijne betrekkelijke kleinheid nog meer latende uitkomen. Na het tweede jaar werd de knapheid van het kind meer betwistbaar. Hij begon, zooals zijn ongelukkige grootvader het zéker zoude uitgedrukt hebben "geil" op te groeien.

Evenmin zijt gij 't alleen die weet wat het is slecht te zijn, Ook ik wist, wat het is slecht te zijn, Ook ik verwarde mij in den eeuwigen knoop van tegenstrijdigheid, Leuterde, gevoelde schaamte, berouw, wangunst, ik loog en stal, Was valsch, toornig, geil, had begeerten die ik zelfs niet durfde uitspreken, Was grillig, ijdel, gulzig, bekrompen, sluw, lafhartig, boosaardig, De wolf, de slang, het zwijn leefden in mij, De steelsche blik, het ijdele woord, de overspelige wensch leefde in mij, Weigering, haat, uitstel, laagheid, luiheid, dit alles ontbrak mij niet, Ik was een met de anderen, was een met het leven en de gebeurlijkheid van anderen, Ik werd bij mijn streelnaam toegeroepen door heldere, luide stemmen van jonge mannen als zij mij zagen naderen of voorbijgaan, Voelde hun arm om mijn nek als ik stond, of het achteloos leunen van hun lichaam tegen het mijne als ik zat, Zag velen die ik liefhad in de straten of op de veerbooten of in openbare bijeenkomsten en sprak hun toch met geen woord van die liefde, Leefde hetzelfde leven der anderen, hetzelfde oude, lachende, knagende, slapende leven, Speelde de rol die altijd den speler of de speelster zal blijven nastaren, Altijd dezelfde oude rol, de rol die is wat wij er van maken, zoo groot als wij wenschen, Of zoo klein als wij wenschen, of beiden groot en klein tegelijk.

Wat ik u geven wil, is meer dan een geil spelletje; maar gij moet het ook voor meer houden, en, als ik van u iets aanneem, moet gij ten minste bewust zijn van wat gij aan te bieden hebt. En, daar hij zweeg en op zijn duimnagel de graantjes van de haverbel deed wippen: Ik wil weten, vervolgde zij langzaam, of ge mij begeert, mij geheel en al, en niet slechts wat in mij van Sörge overblijft.

LUCIUS. Spreek, wat gij weet; ik zeg, uw kind blijft leven. AARON. Neen, zweer het eerst; terstond begin ik dan. LUCIUS. Waarbij? voor u, die aan geen god gelooft? Is dit zoo, kunt gij dan een eed gelooven? LUCIUS. Ik zweer u bij mijn god, dat ik dit doe. AARON. Weet eerst, ik won hem bij de keizerin. LUCIUS. O onverzaad'lijk geil, wellustig wijf!

Zònlooze licht kwijnde, heesch van verleefde weerkaatsing op het plat der gezichten, op de wigging der neuzen, op de vochtig-glazene oogen, geil van begeeren naar wat lag op de tafels. Eleazar stond in droomend verwondren om de geheimzinnigheid van elk der vensters met koppen. Stratenrumoer en de ruiten slokten geluid van daarbinnen.

Ook zij zijn geil, snoeplustig, diefachtig en hebzuchtig; aan slechte eigenschappen ontbreekt het hun dus niet; de goede hoedanigheden van de Apen der Oude Wereld missen zij echter. Wie te kiezen heeft tusschen de Apen der Oude Wereld en die van de Nieuwe, en beslissen moet, welke hem het best bevallen, zal wel nooit lang in twijfel verkeeren.

De wereld, waarin het stuk ons verplaatst, is, zooals Dowden terecht opmerkt, volgens Hamlets uitdrukking, "een woeste hof, die in het zaad schiet; geil, afschuwlijk onkruid neemt ieder plekje in". Men moet niet vermoeden, dat Shakespeare met Homerus, van wiens epos hem ongetwijfeld verscheiden gedeelten uit Chapman's vertaling bekend geweest zijn, in het strijdperk heeft willen treden en zijn gedichten in een bespottelijk daglicht heeft willen stellen, veeleer heeft hij zijn bezwaard gemoed, zijn wrok tegen de wereld bij het schrijven van dit stuk lucht gegeven en in plaats van een blijspel of boeiend tooneelstuk een allerbitterste satire geleverd.

"Wat ben je opgewonden van avond, Eddy," begon hij, hem dien ouden naam gevend met zekeren spot. "Ik heb je toch immers al verteld, dat ik dien bal-avond al even ver met 'r was als jij nu. Ze gaf me net zulke hartelijke handdrukjes en keek me ook erg verliefd aan. Wat beteekent dat nou bij zoo'n geil dier van 'n meid!" Maar 't had niet de verwachte uitwerking.