United States or Austria ? Vote for the TOP Country of the Week !


Ten slotte drong Theseus, de zoon van Koning Aegeus, er op aan, dat hij zou gekozen worden als één der zeven jongelingen; en hij verliet Athene in het schip met zwarte zeilen, dat de met schrik vervulde jongelingen en meisjes hun afschuwlijk noodlot zou tegemoet voeren.

TAMORA. Waarom heb ik 't geduld om dit te dragen? DEMETRIUS. Wat, waarde keizerin, doorluchte moeder, Hoe ziet uw hoogheid zoo ontdaan en bleek? TAMORA. Heb ik geen reden, denkt ge, om bleek te zien? Die twee daar hebben mij hierheen gelokt; Gij ziet, het is een woest, afschuwlijk dal, De boomen, trots den zomer, schraal, ontblaard, Geheel met mos bedekt en boozen mistel.

Hij verstond haar met zijn oogen. Hij kon zich niet verbeelden, dat het werkelijk dit goddelijke wezen was, 't welk hij te midden dezer afzichtelijke schepsels in dit afschuwlijk hol zag. 't Was hem als zag hij een colibri tusschen padden.

De lievelingsheld van Athene bij voorbeeld was Theseus; en ieder Athener, hoe jong ook, kende de geschiedenis van zijn bewonderenswaardige heldendaden en kon verhalen van de oude tijden, toen Athene jaarlijks zeven dappere jongelingen en zeven schoone maagden naar het eiland Creta moest zenden om verslonden te worden door den Minotaurus, een afschuwlijk monster met het lichaam van een man en den kop van een stier.

De wereld, waarin het stuk ons verplaatst, is, zooals Dowden terecht opmerkt, volgens Hamlets uitdrukking, "een woeste hof, die in het zaad schiet; geil, afschuwlijk onkruid neemt ieder plekje in". Men moet niet vermoeden, dat Shakespeare met Homerus, van wiens epos hem ongetwijfeld verscheiden gedeelten uit Chapman's vertaling bekend geweest zijn, in het strijdperk heeft willen treden en zijn gedichten in een bespottelijk daglicht heeft willen stellen, veeleer heeft hij zijn bezwaard gemoed, zijn wrok tegen de wereld bij het schrijven van dit stuk lucht gegeven en in plaats van een blijspel of boeiend tooneelstuk een allerbitterste satire geleverd.

En al die slechte wezens, god en mensch Tot walging; onder meengen naam en vorm, Vreemd, woest, spookachtig, duister en afschuwlijk, Jupiter zijnde, de tyran der wereld, En die de volken, angst-geslagen, dienden Met bloed en harten door langduurge hoop Gebroken, en met liefde die zij sleurden Voor hun bezoedelde, onversierde altaren En moordden, waar de menschen tranen weenden Niet weer-opeischend, vleiend wat zij vreesden Een vrees die haat was , toornen, snel vergaand, Over hun leedge heiligdommen thans.

't Was een afschuwlijk weêr, met mist, hagel en regen, en zij, die met hem waren, gaven niet onduidelijk te kennen dat zij zich alles behalve op hun gemak bevonden. "Hoe is het?" vroeg de Vorst: "Vreest gij, in mijn gezelschap te sterven?"