United States or Equatorial Guinea ? Vote for the TOP Country of the Week !


Mathilde was een te goede huisvrouw, om niet eerst het schoone goed, dat al zoo lang in de stof stond, te bergen, vóor zij ging zitten teekenen en denken op haar kamer. Terwijl ze éen voor éen de stapels lakens, sloope en nachthemden, die nog een beetje vochtig áanvoelden en zwaar op elkaâr lagen, in de ouderwetsche bruine kast, met een wit papier op eiken plank, schikte, en daarna vaders overhemden een plank hooger appart leî en zijn kousen nazag, of die ook gestopt moesten worden misschien, dacht ze er aan, dat deze huishoudelijke drukte nog niets was bij wat haar later te wachten stond als ze eens eenmaal getrouwd zoû wezen. Ze woû dezelfde orde volgen, waaraan ze nu eenmaal gewoon was en die op den duur het best beviel. Zij ging voort met na te denken over al de groote pleizieren van het hebben en het bestieren van een eigen huishouding. Zij deed 't ook wel bijna, maar 't was toch dát niet; ten eerste moest alles gebeuren precies zoû als vader het woû, en al dacht zij tusschenbeide heel anders als hij over allerlei dingen, zij sprak er nooit van, maar deed, wat hij wilde; ten tweede was Jans er, die haar had zien geboren worden en aan wie nooit in te prenten zoû zijn, dat Thilde, die ze zoû dikwijls schoone luyers had aangedaan, en die ze daarna zooveel jaren had zien spelen en springen door het huis, dat Thilde nu heelemaal behandeld moest worden zoo als men het anders een mevrouw deed; ja, Jans dorst op een heel wat hooger toon te spreken tusschenbeide, dan Mathilde het de meiden, die zij later zoû nemen, zoû laten doen. Zij wist wel, dat er nog in lang niet van komen zoû, maar het zoû er toch éens van komen en ze vond 't hoogst prettig zich dat alles nu al zoû levendig voor te stellen. Ze zouden bepaald twee meiden houden, want Jozef zijn geld plus het hare, maakte dat zij best op zoo'n voet zouden kunnen leven. Op deze manier zoû zij zelve ook meer tijd krijgen voor piano-en teekenstudiën, dit hoofdzakelijk voor hem, om hem het leven aangenaam te maken. Zij vond het zóo verschrikkelijk heerlijk te denken aan hem, aan het leven met hem alleen, dat zij deze gedachte voor een soort van opperst onthaal voor haar hart en hersenen bewaarde. Zij ging namelijk door met zich in haar heele toekomstige leven in te denken, maar zich alleen met al het bijkomende bezighoudende, met de gracht, waar-zij een huis zouden kiezen, met de meubeleering van de kamers, met de wasch, met de meiden, met de partijtjes, die zij geven zouden, met den zolder, met den gootsteen, met de toiletten, waarin zij gekleed zoû gaan en zoo meer. Een enkele keer liet zij even de gedachte doorschemeren, die haar het meeste geluk gaf: het samenzijn en het alleen-samenzijn met hem; zij bespaarde die stof, met glinsterende oogen en zuchtende borst, en leî voorzichtig de overhemden van haar vader in de linnenkast, evenals een kind eerst het bladderdeeg om een taartje heen, opeet, om voor de laatste hap het genot van de konfituren te bewaren. Eindelijk dan ook, toen alles geborgen was en netjes op zijn plaats gelegd, toen Mathilde over alles had nagedacht, tot over Jozefs garderobe en over de nieuwe soort heerenborstrokken, die mevrouw Berlage zoo geprezen had en die Mathilde, als eenmaal de intimiteit groot genoeg geworden zoû zijn, aan Jozef te dragen zoû geven, toen zij over de mogelijkheid had gedacht om 's zomers naar buiten te gaan, om een hond te houden, en ook over de brievenbus, die ze in haar voordeur zoû laten maken, toen liet ze plotseling dat alles wech gaan, gooide al die wezenloze dingen ver uit haar geest, dacht aan niets meer van de omgeving, aan geen enkele bijzaak meer, maar aan hem, aan hem alleen, aan de uren van onbeschrijfelijk geluk, die zij ver van de waereld, ver van iedereen, tot ver van haar vader toe, in een achterkamer of zoo, ergends, waar het ten minste schemerdonker was, waar geen geluid hen zoû bereiken en ook de zon hen niet zoû kunnen verlichten, heelemaal alleen samen zouden zijn. Zij voelde den stroom van het denken aan hem alleen, die zij zoo lang mogelijk had tegengegaan, om hem de meeste kracht te geven, met alle geweld langs alle kanten doorbreken en haar hart overgolven. Zij wilde nu denken áan en door de kracht van haar gedachte het nu al in den geest beleven, dat geluk van het alleen-samenzijn. Daarbij kwam, dat er een onopgelost iets, een vraagstuk vol duisterheid, iets, dat zij zich ten innigste bewust voelde zonder het te begrijpen, verbonden was aan de bepeinzing van dit heerlijke onderwerp. Zij dacht aan al wat ze hem zeggen zoû, als ze eens heel en al, zonder te-rughouding, in volle oprechtheid, wat in haar hart omging voor hem bloot zoû kunnen leggen en zich zonder voorbehoud van hem afhankelijk stellen. Zij zinde er op, wat ze zoû doen, hoe ze zich zoû kunnen gedragen, hoe zij haar eigen wezen zoû kunnen veranderen, zich vervormen, zich liever en beter maken of wat of hoe ook ze in Godsnaam zoû kunnen handelen, om een ongehoord bewijs, een heilige en onbetwijfelbare bekentenis te geven van haar liefde. Wat moest ze getuigen, wat had ze te openbaren, op dat die getuigenis en die openbaring hem onweêrstaanbaar overtuigden, dat haar liefde zoo waar was, dat zij het wel met haar bloed tegen een witte muur zoû willen schrijven. Want zij had een angst. Zij twijfelde niet, geen minuut, aan zijn liefde voor haar; die liefde moest bestaan, dit had zij al zoo lang geweten vóor hij het zelf zeî; maar zij was er niet zeker van of hij wel zeker was van haar liefde voor hem. Zoû haar stuurschheid van van-ochtend niet gemaakt hebben, dat hij een beetje aan haar liefde was gaan twijfelen? En tôch, al was d

Uit al de kleuren van huizen, van winkelkasten met hun spiegelende ruiten, van de roepende advertentieborden aan de muren, van de door gevellijsten afgelijnde luchtvakken, waartegen het gerij, en gestap en geschreeuw opsteeg, van het grommelend en witschitterende leven, waar hij met een stille genot der gewoonte door heen wandelde, was hij ineens midden in de wezenloze stilheid van het buitentje, waarvan de grijsheid en droefheid niet opbloeiden in de lentezon, die het met vonken besprenkelde.

Zij zagen MathiIde en dan weêr beurtelings elkaâr aan. De heeren knikten goedkeurend. Hasman zeî zachtjes, dat Mathilde te opgewonden speelde. De oude heer Berlage kreeg het te kwaad van de warmte en keek naar de gaslichten, die aan zijn ooren sisten en in wier blauw middenpunt hij onophoudelijk nieuwe lichtspatjes zag blikkeren. Louis keek voor zich uit als een wezenloze.

Eéns voelde zij den schrik voor het viezige, het wezenloze, het dierlijke van zoo'n pasgeboren kindje, maar zij was al gauw weêr vol vertrouwen; als zij Jozef onophoudelijk en met zóo-veel liefde aankeek en zijn uiterlijk voortdurend op nieuw in zich opnam, dan zoû, dan moest het kindje mooi wezen van het eerste uur van zijn geboorte af. Wat een heerlijke jaren zouden er nu voor haar komen!

Er ging b.v. als een aangenaam vergift, dat heer bekroop, een koud gevoel van haar voeten, door haar beenen, onderlijf en borst, tot in haar keel. Soms, wanneer zij in haar droom in een teêre en zwaar-drukkende omhelzing met hem was geweest, schrikte zij wakker, met een ongekend en angstig hijgen; haar onderlijf kromde zich naar boven, tegen het wezenloze dek.