United States or Belgium ? Vote for the TOP Country of the Week !


Vitellius, diens zoon en Antipas namen de drie ivoren ligbedden in, die daar opgesteld stonden, één recht in 't midden, met de twee andere terzijde; de Proconsul lag links, dicht bij de deur, Aulus aan den rechterkant, de Viervorst op het middelste. Hij was gehuld in een zwaren zwarten mantel, welks weefsel geheel schuil ging onder kleurige ophechtsels.

"Goddeloos als Herodes en de zijnen!" "Minder goddeloos dan gij!" antwoordde Antipas. "Mijn vader was het, die uw tempel bouwde!" Toen begonnen de Farizeërs, de zonen der bannelingen, aanhangers van Matathias, den Viervorst te beschuldigen van de misdaden, door zijn verwanten bedreven.

De Viervorst had zich aan de knieën van den Proconsul neergeworpen, bejammerend, naar hij zeide, niet vroeger de gunst van zijn komst te hebben vernomen, anders zou hij zich beijverd hebben dat er op de wegen alles geweest ware, wat een Vitellius toekwam! Het geslacht Vitellius immers stamde af van de godin Vitellia. Een weg, die van den Janiculus naar zee leidde, droeg nog hun naam.

De Viervorst wendde den blik af om te rechterzijde de palmen van Jericho te beschouwen; en hij peinsde over de andere steden van Galilea: Capharnaüm, Endor, Nazareth, Tiberias waar hij waarschijnlijk nimmer meer komen zou. En almaar stroomde de Jordaan door de barre vlakte, die in haar witte dorheid verblindend was als een sneeuwveld.

Een vinger-klap klonk van de tribune. Ze klom daarheen, kwam weer te voorschijn, en met eene wat lispelende stem zei ze kinderlijk: "Ik wil, dat ge me op een schotel, het hoofd geeft van..." Ze was den naam vergeten, maar met een glimlach hernam ze: "het hoofd van Jaokanann!" De Viervorst zakte ineen van ontzetting. Zijn woord moest hij gestand doen, en het volk wachtte.

Vandaar een diepe wrok, en het getalm met den bijstand. De Viervorst stotterde iets. Maar Aulus kwam er lachend tusschen: "Wees maar bedaard, ik zal je beschermen!" De Proconsul deed, alsof hij 't niet hoorde.

Tranen stroomden den Viervorst over de wangen. De toortsen smeulden uit. De gasten vertrokken, en niemand bleef er in de zaal dan Antipas, die met de handen tegen de slapen staag naar het afgehouwen hoofd zat te staren, terwijl Phanuel, halverwegen het groote middenschip, met uitgestrekte armen gebeden stond te prevelen.

"Ondertusschen, wat zit hier dan verborgen?" "Niemendal! een man, een gevangene." "Laat zien!" zei Vitellius. De Viervorst gehoorzaamde niet. De Joden behoefden zijn geheim niet te weten. Zijn weerzinnig gedraai om dat deksel te openen, deed Vitellius ongeduldig worden. "Sla het in!" riep hij den bijldragers toe. Mannaeï had geraden waarover ze 't hadden.

En ze blikte naar hem op als toen ter tijd, met streelerige gebaren zich vlijend aan zijn borst. Hij stootte haar van zich af. De liefde, die zij wilde doen herleven, was zoo verre thans. Al zijn rampen waren er uit voortgekomen, want reeds twaalf jaar duurde de oorlog. De Viervorst was er door verouderd.

Hij liet zijn blik spiedend weiden over de wegen: ze waren nog leeg. Arenden vlogen boven zijn hoofd om: de soldaten langs de wallen sliepen tegen den muur, en binnen het paleis bewoog niets. Maar eensklaps deed een verre stem, die uit de diepten der aarde scheen te komen, den Viervorst verbleeken. Hij boog zich voorover om te luisteren. De stem zweeg.