United States or Monaco ? Vote for the TOP Country of the Week !


Ieder had een weeken deeg-koek vóór zich om de vingers af te wisschen, en de armen, die zich als gieren-halzen rekten, namen olijven, pistaches en amandelen. Aller aangezicht glansde blij onder een krans van bloemen. De Farizeërs hadden hun kransen weggestooten als een Romeinsche onbetamelijkheid.

Wie zijn die huilende wilde-beesten? TWEEDE SOLDAAT: De Joden. Die zijn altijd zoo. Zij twisten over hun godsdienst. EERSTE SOLDAAT: Waarom twisten zij over hun godsdienst? TWEEDE SOLDAAT: Ik weet niet. Ze doen niet anders... Zoo verzekeren de Farizeërs dat er engelen zijn, en de Sadduceërs zeggen dat de engelen niet bestaan. EERSTE SOLDAAT: Ik vind het belachelijk over zulke dingen te twisten.

Het was de patricische vrouw die den peblejer haar verachting in 't aangezicht wierp, den haat van Jacob tegen Edom. Ze verweet hem zijn gevoelloosheid voor smaad en hoon, zijn lankmoedigheid jegens de Farizeërs die hem verrieden, zijn lafheid jegens het volk dat haar haatte. "Ge zijt als zij, beken het! en ge betreurt het Arabische meisje dat rondom steenen danst. Neem haar weer tot u!

Eleazar met zijn krommen neus en zijn langen baard, eischte voor de Farizeërs den mantel van den Hoogepriester op, dien het burgerlijk bestuur binnen den toren Antonia in beslag hield. Vervolgens klaagden de Galileërs Pontius-Pilatus aan. Om wille van een bezetene, die Davids gouden kannen zocht in een hol dicht bij Samaria, had hij verscheidene landslieden gedood.

Hij zag Mannaeï wel, maar gaf hem een teeken liever maar weer heen te gaan, daar Vitellius door zijn houding deed uitkomen, dat de dingen hem niet aangingen. De Farizeërs, die nog op hun ligbedden gebleven waren, raasden in duivelsche woede, ze sloegen de schotels stuk die vóór hen stonden. Men had hun Mecena's geliefkoosd gerecht opgediend, vleesch van den woudezel, een onreine spijze.

Antipas schreeuwde, de priesters, de soldaten, de Farizeërs, allen riepen ze om wraak en ook de anderen, verontwaardigd dat men hen op dat nieuwe tijdverdrijf liet wachten. Mannaeï ging heen met bedekt gelaat. Den gasten viel de tijd nog langer dan eerst. Ze verveelden zich. Eensklaps klonken er voetstappen op in de gangen. Het weeë ongeduld werd onhoudbaar! Het hoofd kwam.

Het waren Sadduceërs en Farizeërs, die door eenzelfde eerzucht naar Machaerous gedreven werden, de eersten om de waardigheid van offerpriester te erlangen, de anderen om die waardigheid te behouden. Hun gelaat stond somber, vooral dat der Farizeërs, want ze waren Rome en den Viervorst zeer vijandig gezind.

En hij had haar op den drempel gevonden, opgestaan van haar sponde, toen de zonne-wijzer van het paleis het derde uur aanwees, het eigen oogenblik, waarop hij Jezus had aangesproken. "Natuurlijk," wierpen de Farizeërs hem tegen, "er bestaan zekere praktijken en geneeskrachtige kruiden. Hier op de eigen plek, te Machaerous, vond men wel de baäras, die onkwetsbaar maakt.

"Goddeloos als Herodes en de zijnen!" "Minder goddeloos dan gij!" antwoordde Antipas. "Mijn vader was het, die uw tempel bouwde!" Toen begonnen de Farizeërs, de zonen der bannelingen, aanhangers van Matathias, den Viervorst te beschuldigen van de misdaden, door zijn verwanten bedreven.

Haar blik zocht-om naar hulpe. De Farizeërs sloegen huichelachtig de oogen neer. De Sadduceërs, die vreesden den Pronconsul te beleedigen, wendden het hoofd af. Antipas scheen den dood nabij. De stem werd sterker, zette zich uit, bulderde als het geweld van den donder, en door de echo der bergen weergalmd, deed ze Machaerous in haar telkens herhaalde uitbarstingen op zijn grondvesten schudden.