Vietnam or Thailand ? Vote for the TOP Country of the Week !
Bijgewerkt: 24 juni 2025
Ik zal komen, beloofde Snepvangers en sukkelde alleen voort. Hij trok door stille straten, suffend en als geslagen. Vrees knaagde hem, vrees voor wat hij niet noemen dorst. Wat is het toch rap met een mensch gedaan, kreunde hij. Tegenspartelen baat niet, en niemand gaat gaarne.... De Generaal is dood, Mama.
En Pluizer bracht hem op een klein bovenzaaltje, waar een weemoedig halfduister heerschte en waar de verwijderde klanken van een piano uit een naburig huis onophoudelijk en droomerig doordrongen. Daar wees Pluizer hem onder de anderen een zieke, die suffend voor zich uit staarde naar een smal zonnestraaltje, dat traag langs den muur kroop. 'Die ligt daar al zeven jaar, zeide Pluizer.
En nu hij zelfs een man als Timotheus op zulke slapheden betrapt, nu grijpt hij Timotheus aan, dien treffelijken, dien godvruchtigen, maar, helaas, geestelijk te zeer ingezonken man, en prikkelt hem met zijn woord, en jaagt hem op uit zijn valsche ruste, en roept hem toe: Neen, Timotheus! niet in dat suffend insluimeren uwer ziel is de verheerlijking van Gods heiligen naam; veeleer moet er gejaagd, moet er gestreden, moet er gegrepen worden.
Gisteren was ze den geheelen dag onrustig geweest en had haar bedorven maag en ziek lichaam rondgesleept door den zolder; maar nu bleef ze stil, wilde niets eten en drinken; suffend zonder slapen zat ze kleintjes, soms met lustelooze oogen kijkend naar mijn bewegen. «'t Is toch een lief beestje, 't is toch jammer." De schelm.
Als de slagersjongen kwam of de bakker of de kruidenier, giegelde ze, had ze pret, stond praatjes te maken, lachte met een smakelijk vertoon van witte tanden. Ze was van het zinnelijke, warme leven, niet denkend, niet suffend, jòng. Op straat liep ze coquet, lachte. Als ze de ramen zeemde, dee ze ijdel, lachte. Jonger, levenslustiger ding was er niet in de heele straat. Ook was ze geëngageerd.
Zij was nog zóo jong, toen haar moeder dood was gegaan! Suffend draaide Mathilde naar het portret toe. Haar oogen bedroomden het vol onbewuste gedachten. Zij werd bang voor die geschilderde droefheid, zij ging naar het venster en trok het gordijn op. Haar koortsigheid was heviger. Tevergeefs probeerde ze op haar eigen gemoed in te denken.
Alleen nog zichtbaar de roode sprei van 't pronkbed, de glimming van het koper op de kast; onzekere, donkere schaduwen. Flauw viel 'n schijn door de twee kleine ramen op zij. Eindelijk was ze opgestaan. Nog droomend en suffend ging ze naar buiten, leunde tegen den wand van den wagen. Kinderen, vuil, in ellendige plunje speelden in 't slijk. Een schreeuwend lawaai van verwilderde rakkers.
Alleen 'n streepje licht op den gevel van 't huis aan de overzij. "As ze me te pakke kreige... sakkerjuu! sakkerjuu!..." Angstig kroop-ie weg, achter 'n reuzenzuil, net in de schaduw. En verbaasd, verbluft keek-ie toe, telkens er weer over suffend hoe-die 'r kwam in den Harem. Hij w
Toch hielp het, gaf het wat warmte z'n lijf door, en een dof-roezigen gloed óp naar zijn suffend hoofd. Naar huis kon hij nu niet meer gaan om te eten, hij wou 't ook niet, hij wou geen verklaringen geven.
Woord Van De Dag
Anderen Op Zoek