United States or Nauru ? Vote for the TOP Country of the Week !


Allengs smolt ook zijn ideaal met Ursule's doelen saam: ze moesten geld verzamelen. Rik sprak bij stonden ervan: We zullen 't ophoopen in stapelkens en nevenseen zetten en 't bekijken. 't En scheen hem niet belachelijk. 't Waren in zijn meeninge heerlijke plannen geworden. En gedrijen spaarden ze. Romaan werd door allerlei ziekten aangetast, vier jaar te rote.

Ameye en Goedele hadden alweer eene pijnlijke verwondering, zóo rustig, bijkans onverschillig, was zijn gezegde. Ameye bracht een lepelken water aan de lippen van het bengelken en Goedele hielp hem, Wiezeken zoete opheffend opdat ze goed zwelgen zou. Ze zagen malkanders handen nevenseen te werke en 't was alsof ze sinds lange zoo in gewone doening werkzaam waren geweest.

Ze vatte nadien Goedele's arm en deed haar dochter buigen, tot ze haar asem voelde in heur haar. Ze lispelde: Ik dank u, ik dank u, ik hebbe u lief. Ze rechtte zich dan, zat bijkans overend op de kussens en hare handen kwamen roerloos liggen nevenseen, profijtelijk op de sargie. Het was bij haar een gewone houding, als ze een gewichtige zake aantasten moest. Hare duimen taakten mekaar.

De steenen waterput stond als een ramptuig onder den donkeren vlierboom en ze gruwde om er bij te gaan. Naar de wiege eerst om eene uitkomst en zekerheid! Met één ruk, die 't al zou uitmaken, was de voorhang weg en daar lagen ze nevenseen, gezond en bewaard van alle kwaad, als kriekappels die bleuzen aan den boom, wakker te lachen uit hunne blauwe oogen.

Twee kinderen, een in 't rood en een in 't wit, plukten bloemen in het peerdenbeemdeken; twee begijntjes wandelden nevenseen op den Nethedijk en lazen hardop overentweer hunnen paternoster af, en de drie oude, blinde venten, die in 't godshuis op 't Begijnhof woonden, zaten nevenseen in het gers te lachen.

De kiekens lagen in het zand en de twee ganzen stonden nevenseen door de haag te gluren. Er was een voortdurend gegons in en rond de bieënkorven, en van uit de keuken kwam de gedompte stem van Charlot, die kerkliedjes zong. De bloemen stonden beweegloos in hunnen reuk en het water van de Nethe was schelblinkend als de rug van een visch. De beemden sjirpten en de molens draaiden niet....

Ze lag achterover tegen de leuning en haar gelaat, dat nu den gloed miste van hare vorige oogen, droeg het onbeweeglijk masker van een lijk. Hare vuisten lagen nevenseen in haar schoot. Kleine kneuzingen bloosden blauwachtig op de puntige gewrichten. Niet lang bleef ze zoo. Als uit een vreeslijken droom wipte ze stokkestijf opwaarts, staarde wijd en bang vóor zich uit, beefde koortsig.

En kort daarop trad pastoor Doening binnen. In de blondroze klaarte kwam hij, zacht en voorzichtig, zijn broos en gevoelig hoofd schuin uitstekend naar voren, en zijne handen dragend, nevenseen op zijn borst, als witte geleiders. Op kleinen afstand van de sponde bleef hij staan. Hij had geen droevig uitzicht.

Een purperen glanzing gleed over het vriendelijke aangezicht van moeder Doxa, over hare gevouwen handjes, over haar hoogen boezem, over haar bolle knieën, en eenderlijk kwam uitgloeien langs de ronde wangen van Johan, langs de mooi-versierde pijp waaruit hij rookte, en tot op de randen van zijne lompe schoenen, die daar nevenseen op den vloer stonden en waarnaar hij keek alsof ze anderman's voeten omsloten.

Al dat bonte gesnoeper lag er, in blikken kistjes nevenseen, elk met zijn eigen kleur en zijn verschillige hoopen. Achter de toog en langs den muur, tot bijkans tegen de zoldering, hing het speelgoed, de reepen, de poesjenellen, de poppen, de ballen in wollen netten, de zilveren muziektoppen, de zweepen met fluitjes, en zoo al meer. Johan Doxa, de vader, was een groote struische kerel.