United States or Fiji ? Vote for the TOP Country of the Week !


Als nu de dertiende met de twaalven te lande kwam, wierp hij het kromhout op den grond, en terstond ontsprong aldaar eene bron, rondom welke allen gingen zitten: een ieder verkwikte zich met het water van de bron.

"Wat nieuws?" vraagt, na eene korte stilte, Adriaan Reinierszoon Kromhout: "zeker weinig, dat voordeel geeft." "Bevestigt het zich?" vraagt Roodenburg, "dat de Prins van Oranje het land voorgoed verlaten heeft?" "Gij behoeft er niet meer aan te twijfelen," antwoordt Reael met een blik, waarvan de somberheid de aanwezigen te meer treft, naarmate men die minder van hem gewoon is.

En, werkelijk, nog dien zelfden avond voerde de boeier van Reael hem en De Wael, benevens zekeren bontverkooper, Matthijs Janszoon genaamd, en Kromhout met zijne vrouw en veertienjarig dochtertje het IJ uit. Den tweeden Mei kwam het gezelschap te Medemblik; doch zich daar niet veilig achtende, trok het met een karveelschip naar Wieringen.

Hoe, elf jaar later, de staat van zaken binnen Amsterdam veranderde, hoe zoovelen, die vroeger met levensgevaar ter stede uitgevlucht en ellendig en berooid als ballingen hadden rondgezworven, zich door dien omkeer aan 't hoofd der regeering hunner stad gesteld zagen, hoe Adriaan Pauw en Kromhout onder de eerstbenoemde nieuwe Burgemeesteren geteld werden, hoe eindelijk ook Reael, kort daarna te Amsterdam teruggekeerd, er aanzienlijke ambten bekleedde, en hoe zijn roem nog verdonkerd werd door dien van zijn doorluchtigen zoon, dat alles is te vaak verteld en te algemeen bekend, om hier nog herhaald te worden.

Niet minder dan Pauw, schoon op geheel andere wijze, levert hij naar 't uiterlijke een contrast op met den man, die tusschen hen gezeten is. Zoo levendig als het uitzicht is van Reael, zoo droog en stemmig is dat van Reinierszoon, of Kromhout, gelijk hij meest genoemd wordt.

"En Reinier Kant?" vraagt Kromhout: "hij zou immers hier komen. Laat hij zich nu wachten, hij, die altijd de voorste was bij elke handeling en elken voorslag?" "Ook mij ontrust zijn uitblijven," antwoordt Reael: "wat brengt Stijntje?" Deze laatste woorden worden gericht tot de dienstmaagd, die binnentreedt en haren meester een briefje ter hand stelt. "Wordt er antwoord gewacht?" vraagt Reael.

"Ik denk er over als gij," zegt Kromhout: "en uw gedrag zal het mijne bepalen." "Met mij," zegt Pauw: "is het een bijzonder geval, en, wat er gebeure, ik mag de stad niet verlaten: mijn vader heeft mij de bezorging zijner zaken, gedurende zijne afwezigheid, opgedragen: ik mag zijn vertrouwen niet teleurstellen, en moet zijne terugkomst verbeiden."

"Heeft Kant gevaar geroken?" roept Kromhout: "is Kant heengegaan, zonder ons zelfs vooraf te waarschuwen, dan voorwaar mogen ook wij alle hoop wel opgeven." "Nog één punt moet opgehelderd worden, eer ik mij van hier begeef," zegt Reael: "het is heden de dag, waarop wij bepaald hadden, de giften, in de kist verzameld, te tellen.

"Maar de mijne zal mij niet alleen laten trekken," zegt Kromhout: "al mijne verwanten en de hare zijn heftig op ons gebeten, over hetgeen zij onze kettersche gevoelens noemen, en zij zou bij hen eene hel op aarde hebben." "Zij zal mij welkom zijn," zegt Reael. "En nu de gelden?" vraagt Pauw.

"De tijding is zeker," voegt Pauw er bij: "mijn vader, en" hier wijst hij op Roodenburg, "ook de zijne hebben heden morgen Burgemeester Buick naar Brabant vergezeld, om de Landvoogdes te bewegen, dat zij de stad van bezetting verschoone." "Uw beider vaders!" roept Kromhout: "maar dat is immers blijkbaar een valstrik, dien men hun spant.