United States or Argentina ? Vote for the TOP Country of the Week !


Het was hem alsof er een eeuw was voorbijgegaan, sedert hij daar geweest was. Op eens werd hij in den arm geknepen. Hij keerde zich on en zijne oogen ontmoetten die van Huckleberry. Daarop keken de knapen dadelijk den anderen kant uit en hun hart klopte bij de gedachte, dat iemand dien blik van verstandhouding mocht bemerkt hebben.

Huckleberry was verbaasd over de gemakkelijkheid waarmede Tom schreef en over de prachtige woorden. Hij nam dadelijk een speld uit zijn lompen en wilde zich in den vinger prikken, toen Tom zeide: "Houd op, doe dat niet! De speld is van koper; er mocht eens kopergroen aan zijn." "Wat is kopergroen?" "Dat is vergif, en als je dat eens insliktet ... Begrijp jij?"

"Als wij het maar tot de oude looierij kunnen brengen, voordat wij het afleggen," fluisterde Tom, en hijgde bij ieder woord naar adem. "Ik kan het niet langer uithouden!" Huckleberry antwoordde met een zwaren zucht en de knapen vestigden hun oogen op het doelwit hunner hoop en spanden alle krachten in on dat te bereiken.

"Ja, wat zou dat kunnen wezen!" fluisterde Tom. "'t Is geen donder," zeide Huckleberry, op allesbehalve gerusten toon, "want donder...." "Stil," zeide Tom "luister en spreek geen woord." Zij wachtten eenige oogenblikken, die een eeuw schenen en toen werd de plechtige stilte weder door het doffe gerommel verstoord. "Laat ons hoogte gaan nemen!"

Maar een andere jongen riep iets van druiven die zuur waren en hij liep mismoedig heen. Kort daarop kwam Tom den jeugdigen paria van het stadje, Huckleberry Finn, den zoon van den stadsdronkaard, tegen.

Toen zochten zij Huckleberry Finn op en hij voegde zich dadelijk bij hen, daar alle baantjes dien vagebond hetzelfde waren. Voor het oogenblik scheidden de vrienden en spraken af, dat zij elkaar op een weinig bezochte plek aan den oever der rivier, omstreeks een uur van de stad, zouden ontmoeten, en wel te middernacht, der knapen lievelingsuur.

Tom was op het punt zijne toevlucht tot een leugen te nemen, toen hij langs een paar fijne schoudertjes, twee lange blonde vlechten zag hangen, die hij dadelijk herkende als toebehoorende aan Becky Thatcher en naast die vlechten was de eenige ledige plaats aan de meisjeskant. Oogenblikkelijk zei hij: "Ik heb met Huckleberry Finn staan praten!"

Het is Harbisons hond niet," fluisterde Huckleberry; "kijk nog eens Tom." Bevende van schrik bracht Tom zijn oog nogmaals voor de opening. Nauwlijks verstaanbaar fluisterde hij: "O Huck! Het is een verdwaalde hond!" "Gauw, Tom, gauw! Wien van ons bedoelt hij?" "Huck, ik denk ons allebei." "O, Tom, het is met ons gedaan. Waar ik naar toe zal gaan, is niet twijfelachtig.

Sidderend hield hij op en wuifde met de machtelooze hand, als wilde hij te kennen geven, dat hij zich overwonnen achtte, en zeide: "Zeg het maar, Joe zeg het maar; het helpt toch niet meer." Huckleberry en Tom waren sprakeloos van ontzetting, toen zij den verstokten moordenaar kalm zijne verklaring hoorden afleggen.

"Huckleberry Finn, waarachtig! 't Is geen naam, waarvoor zich vele deuren openen, geloof ik. Maar laat hem binnen, jongens, en laat ons zien wat er te doen is." "Zeg het, als je blieft, nooit, dat ik je het verteld heb," waren Hucks eerste woorden, toen hij binnentrad.