Vietnam or Thailand ? Vote for the TOP Country of the Week !
Bijgewerkt: 13 juni 2025
De ijdelheid heeft een voor- en een achterzijde; de voorzijde is dom, 't is de neger met zijn koralen; de achterzijde is dwaas, 't is de filozoof met zijn lompen. Ik beween den een en bespot den ander. Wat men eer en waardigheden noemt, is over 't algemeen slechts valsch zilver. De koningen maken van den menschelijken hoogmoed hun speelgoed.
Om deze reden zal hij dan ook in de eerste plaats er naar streven de dingen waar te nemen zooals zij op zichzelf zijn en alle belemmeringen tot een waarachtige kennis, zooals Haat, Toorn, Nijd, Spot, Hoogmoed en al dergelijke aandoeningen, welke wij in het voorgaande hebben opgenoemd, uit den weg te ruimen.
Het onvolkomen gekerstende volksgemoed had nooit geheel den afkeer afgelegd van den man, die niet vechten mocht en kuisch moest leven. De ridderlijke hoogmoed, geworteld in dapperheid en liefde, stiet evenzeer als het ruwe volksbesef het geestelijk ideaal van zich.
En ik betreur dat niet: ijdele hoogmoed brengt ons zeker ten val, en het is ijdelheid, als men, zelf arm aan verdiensten, op de voorvaderlijke grootheid stoft; nog ééns, zoo ik mij wel herinner, heeft het symptoom der booze gelijkenis zich weer voorgedaan, en wel bij gelegenheid van eene woordenwisseling, die ik had met mijn oom den minister.
Het besef van meer te zijn dan een ander mensch wordt door de feodale en hiërarchische gedachte voortdurend gevoed met levenden vorm; die meerderheid wordt gevoeld als iets zeer wezenlijks en gerechtvaardigds. De hoogmoed is een symbolische zonde en een theologische; haar wortels zitten diep in den grond van alle levens- en wereldbeschouwing.
Snel, als door de gevleugelde gedachten gedragen, bevonden zij zich in de groote stad, en van de muren der huizen straalden hun in vlammend schrift de namen der doodzonden tegen: hoogmoed, gierigheid, dronkenschap, wellust, in één woord de geheele zevenkleurige boog der zonde.
Hij hield van rechtvaardigheid, maar met een wreed hart; hij hield ervan uit persoonlijken hoogmoed, als van iets dat hèm toebehoorde, hij beschouwde ze als gerechtigheid van den czaar, niet als gerechtigheid van God. Een steen bevond zich op zijn weg, en hij is voor altijd uit het spoor geraakt. Waar gaat hij heen? Niemand weet het. Die steen was Polen.
Ik wenschte rechtzinniglijk den bestierder geluk en zeide, dat hij hoogmoedig mocht zijn over het schoone gesticht, dat onder zijne leiding bloeide. "Inderdaad," antwoordde hij, "ik ben er reeds een beetje trotsch over; maar ik hoop mettertijd nog meer verbeteringen tot stand te brengen, bovenal wat het lot der werklieden betreft. Er is iets, waarover ik meer hoogmoed gevoel...."
Want onder cupiditas, dat als zoodanig in de rij der hoofdzonden geen plaats had, werd hier avaritia verstaan, gelijk zelfs een andere lezing van den tekst inhield . En het schijnt wel, alsof vooral sedert de dertiende eeuw de overtuiging, dat het de teugellooze hebzucht is, die de wereld verderft, in de schatting der geesten den hoogmoed van zijn plaats als eerste en noodlottigste der zonden verdringt.
Dat een der meest karakteristieke kenmerken van het beminnen, de zucht om goed te zyn hem niet ontbrak, is waar. Doch deze neiging had zich reeds veel vroeger in eigenaardige overdrevenheid by hem geopenbaard, waaruit dan ook, lang voor hy Femken ontmoette, z'n overspannen eerzucht en de daarby behoorende hoogmoed waren voortgesproten.
Woord Van De Dag
Anderen Op Zoek