Vietnam or Thailand ? Vote for the TOP Country of the Week !
Bijgewerkt: 23 juni 2025
Alle onderdeelen en bijzonderheden zijn hier in volkomen overeenstemming met de heerlijke schoonheid van het geheel; niets verbaast of treft u door groote afmetingen of stoute vormen; de paleizen zijn klein, bevallig, gemakkelijk ingericht; het zijn inderdaad lusthoven, waar de Rana nu en dan verpoozing zoekt van de statelijke pracht en strenge etiquette, die aan het hof van de Zon der Hindoes heerschen.
Met de hertogin werd hij nooit zoo eigen, ofschoon zij de vriendelijkheid zelve tegen hem was. Hij voelde altijd tusschen hen, als iets wat hem afschrok, haar reputatie en haar verleden. Zij was een van de beroemde schoonheden van 't hof geweest, en ook een van de meest verdorven vrouwen van haar tijd, berucht om haar onuitstaanbaar humeur en haar scherpe, kwetsende geestigheid.
De hotels der leden van het oude hof werden weder geopend; het quartier Saint-Germain herleefde en Joséphine, de weldoenster, "die haar gunsten met zooveel tact en gratie verleende," zag haar salons langzamerhand gevuld met de dragers van namen, die Trianon voorheen niet zouden hebben ontsierd; zij vond het een genot met haar dochter te verschijnen op tal van bals, die in de kringen der royalisten werden gegeven.
Als deze ontrouwe echter de rooskleurige Morgenster het hof maakt, dan grijpt "Perkronos", de god van den donder, het zwaard, en verminkt de volle Maan tot straf het gelaat, terwijl hij hem toeroept: Waarom hebt gij de zon verlaten? Waarom bij 't morgenrood vertoefd? Waarom des nachts alleen gedoold?
Nu werd er aan ieder gevraagd naar den merkwaardigen nachtegaal, dien de heele wereld kende, maar aan het hof niemand. Eindelijk troffen zij een klein, arm meisje in de keuken aan, dat tegen hen zei: «Och, hemel! den nachtegaal ken ik heel goed! O, wat kan die zingen!
De wereld, waarin het stuk ons verplaatst, is, zooals Dowden terecht opmerkt, volgens Hamlets uitdrukking, "een woeste hof, die in het zaad schiet; geil, afschuwlijk onkruid neemt ieder plekje in". Men moet niet vermoeden, dat Shakespeare met Homerus, van wiens epos hem ongetwijfeld verscheiden gedeelten uit Chapman's vertaling bekend geweest zijn, in het strijdperk heeft willen treden en zijn gedichten in een bespottelijk daglicht heeft willen stellen, veeleer heeft hij zijn bezwaard gemoed, zijn wrok tegen de wereld bij het schrijven van dit stuk lucht gegeven en in plaats van een blijspel of boeiend tooneelstuk een allerbitterste satire geleverd.
Menschenpaar, menschenpaar! dat was eene harde beproeving, van alle vrucht te mogen eten, behalve van die ééne, die schoonste en zoetste en saprijkste in den hof! Menschenpaar, o menschenpaar! kon het wezen dat mijne oogen goed zagen in het donker? Waart gij daar weer gezeten, als na uwen val hand in hand, oog in oog om met wat liefde elkaar te troosten over het verlorene paradijs?
En ziet nu werd ook die jongste zoon onrustig en sprak den laatsten tijd van niets anders dan van zijn plan om zich op zijne beurt naar het hof te Camelot te begeven en aldaar het volle leven te leeren kennen.
De menigte staat dicht opeen gepakt, op een ruim veld, tegenover het tooneel. Het theater zelf, in acht dagen opgeslagen, heeft alleen ruimte voor de notabelen van den pueblo, die in twee loges plaats moeten vinden. De autoriteiten zitten op het tooneel zelf, evenals de groote heeren aan het hof van Lodewijk
Verder: Het kasteel met grachten en verdere aanhoorigheden; de hof of boomgaard in de stad, voor de poorten van 't kasteel; twee boomgaarden, waarvan de een, het Cingel genoemd, binnen, de ander, tusschen de groote en kleine grachten, buiten de stad gelegen is; het aan deze laatste palende wilde bosch, met gebouwen, beplantingen en kunstheuvelen, mitsgaders de opperhof, het olmboomenbosch, en de cingels daar buiten, met de visscherij in de kleine gracht, al hetwelk in jaarlijksche pacht werd uitgegeven; de visscherij in de grachten van het kasteel en de stad, en gedeeltelijk in den IJssel, van Snadelenhoeck tot Oudewater; de zwanendrift, het recht van den wind, de wind- en de roskorenmolen met het molenaarshuis en erf, voor zoover dit den Burchtgrave behoort; alle thynsen die hem toekomen, van verschillende huizen, boomgaarden, en erven, binnen het Burchtgraafschap, jaarlijks bedragende 132 gl. en 5 st.; het heerenrecht van een aantal leenen en vasallagiën, tot het Burchtgraafschap, de stad en het kasteel behoorende: Achthoven, Heeswijck, Kattenbroeck, Papencop, enz.; het Erfdijkgraafscbap langs de Leck, tusschen den Nieuwen-dam en Schoonhoven, en langs den IJssel tusschen den Nieuwen-dam en Haestrechter-Were; de aanstelling van Sekretaris en dijkbode by het kollegie van Dijkgraaf en Heemraden van Lopickerweerd; enz.
Woord Van De Dag
Anderen Op Zoek