United States or Angola ? Vote for the TOP Country of the Week !


Zommigen van hun kwamen op de Hoop aan land, om zig te ververschen, en gedroegen zig zoo slecht, dat myne Officiers en ik genoodzaakt waaren, een half dozyn 'er van te straffen; zy vertrokken den zelfden dag.

Dieverse mannen met Petten, waar 't woord "Stoelen" op staat, loopen heen en weer om te zorgen dat er niemand op gaat zitten; en zij zijn betrouwbare personen die hun plicht vervullen, want er zat ook niemand op alléén op een plekje werden zij verschalkt door een paar boeren en boerinnen, maar die gedroegen zich fatsoenlijk want zonder ruzie of woordenwisseling stonden zij op, vernemende dat degene die op een der stoelen gaat plaats nemen, een dubbeltje boete betalen moet.

Zij knielden bij haar neêr. Zij deed hen zitten aan hare voeten en zij gedroegen zich als heel zoete jongentjes. Lieten niet merken, dat zij wisten. Zij voelden niets voor deze moeder en vonden haar eigenlijk vermakelijk. En dan, ze gaf driehonderd sestertiën per dag, om ze een tijdje bij zich te hebben.

Hoe meer de inwoners hun vrees voor mij verloren, des te ongedwongener gedroegen zij zich ook tegenover mij, en ten slotte beschouwden zij mij ongeveer als ware ik een buiten de stad gelegen wandelpark.

Veel rustiger gedroegen zich de groote, lompe gieren, die overal op de muren zaten en wachtten op het oogenblik, waarop ze weer naar de omheinde ruimte mochten terugkeeren, waar de Parsen hun dooden aan de roofvogels overlaten.

Dit had natuurlik bedenkelike zijden, vooral in betrekking tot de geestelike verstandhouding tussen herder en gemeente. Een andere schaduwzijde van deze wijze van benoeming was, dat de predikanten geheel behandeld werden als dienaren van de Kompanjie niet alleen, maar zich zelf ook in de meeste gevallen als zodanig gedroegen.

En ze bleef moed houden en strijden tegen het overweldigende gevoel van eenzaamheid, dat haar soms dreigde te bemachtigen. Het was maar goed dat zij al heel spoedig vertrekken moest. Het nieuwe schooljaar was reeds sedert een paar weken ingegaan en toen het besluit van mevrouw d'Ablong eenmaal vaststond, werd er haast achter het werk gezet en ruim een week nadat Elsje gehoord had, welk nieuw leven haar wachtte, was zij reeds met hare tante op weg naar de bewuste badplaats en reed ze, met een erg benauwd gevoel in de keel, naar het deftige kostschoolgebouw, dat een tijdlang hare woning zou wezen. De directrice, een statige, lange dame met doordringende, bruine oogen, ontving haar echter zoo hartelijk en sprak haar zoo vriendelijk toe, dat zij verruimd adem haalde, toen de eerste begroeting achter den rug was en zelfs veel minder zenuwachtig was dan ze gedacht had te zullen zijn, toen zij afscheid van hare tante genomen had en de directrice volgde naar de groote eetzaal, waar ruim twintig meisjes aan de tafel zaten, gereed om het lunch te gaan nuttigen. Elsje kreeg een stoel naast een bleek, heel blond meisje, dat er zeer verlegen uitzag en hare oogen op haar bord hield geslagen. De verlegenheid van hare buurvrouw maakte Elsje vrijmoediger; zij keek bedaard om zich heen en bemerkte tot haar blijdschap dat volstrekt niet alle meisjes onberispelijk rechtop zaten en zich zoo elegant gedroegen als Cécile. De Engelsche onderwijzeres, die tegenover Elsje zat, moest telkens een of andere vermaning toedienen met betrekking tot het hanteeren van mes, vork en glas en Elsje vond het een heel aangename gewaarwording dat zij haar zoo goed kon verstaan d

De gouverneur van Kherson vernam, tot zijne verbazing, dat eenige boeren in zijne provincie door de politie in hechtenis waren genomen om de zeker niet alledaagsche reden, dat zij zich veel te goed en te ordentelijk gedroegen voor lieden van hun stand.

Hij deed de stad Luik ommuren, liet schoone bedehuizen bouwen, kanalen graven, deed de steden Thuin, Fosse en Mechelen van vestingwerken voorzien. Sommige edellieden zooals de heer van Chevremont gedroegen zich als roofzuchtige plunderaars. Notger wist ze te bedwingen en deed hunne burchten afbreken.

Ziedaar, hetgeen men doorgaans bij nacht in de stoombooten aantreft en wat mij ook op den 30sten April 1841 niet ontbrak. Daar al mijn reisgenooten zich echter den volgenden dag beleefd en vriendelijk jegens mij gedroegen, wil ik geen hunner ten toon stellen, door de plaats aan te wijzen, welke hij of zij in het hierboven opgehangen tafereel bekleedde.