United States or Martinique ? Vote for the TOP Country of the Week !


Terwijl traag en kuchend de gasten daar éen voor éen voorbijgingen en met eigen hielen de kostbare leeljen vertrapten, waarnaar zij met eene zoo zorgzame nauwkeurigheid hadden uitgekeken, hadden zij eigenliefde genoeg om niet hardop te durven zeggen wat zij over de vrijpostige behandeling van die vroolijke d'Orval dachten.

Men had van die hoeden eene geheele studie kunnen maken. Verscheidene negers, met zeer wijde broeken maar niet overmatig van hemden voorzien, liepen heen en weer, zonder veel meer te doen, dan hunne bereidwilligheid te toonen om voor de gasten alles overhoop te halen.

Zeg ons eens, met een enkel gebaar van saltatio er bij, een ecloga van Vergilius: zijn tweede Herderskout op den schoonen Alexis, bij voorbeeld. De andere gasten moedigen het komediantje aan. Hij kènde, ja zeker, zijn Vergilius; hij kende het beroemde gedicht. En hij begon te zeggen de smachting van Korydon, die zoo vurig naar zijn Alexis verlangt....

Zij plegen altijd met hunne naburen overhoop te liggen. Zoodra echter de eerste toorn voorbij is, schijnt die zich spoedig weer te stillen. Zij verzoeken gaarne gasten bij zich en komen op hunne beurt ook gaarne weder bij anderen te gast."

Neef Janssen lacht van plezier dat zijn gasten zoo óver en óver tevreden zijn, en zegt: "Joa, al zin we Bêtuwslui, we weten nog wel wat onzen gasten toekumt. Ku'j 't niet op? loat moar liggen! we zulle danken, en dan noar den bongerd om kersen te êten, totdat moeder de koffie goar het."

Bij de gastmalen der Aegyptenaars werd een kleine figuur, in de gedaante van een mummie rondgegeven, die de gasten er aan moest herinneren, dat zij weldra zouden zijn als deze, en geen tijd meer zouden hebben zich te verheugen in het leven en zijne genietingen.

Door niemand uitgenoodigd, zooals de Magyaren door keizer Arnulph, of zooals de Turken door de Byzantynsche Keizers, zijn zij toch, als ongenoode gasten overal binnengedrongen.

Zij hadden ongeveer een half uur gereden, toen zij een drom van ruiters zagen naderen. "Dat zal uw Heer Vader met zijne gasten zijn, Bertha," zeide Gijsbrecht van IJselstein. "Ik denk, dat hij ongerust geworden is en u komt zoeken." "Ik denk het ook, hoewel ik mij die vrees niet begrijpen kan," antwoordde Bertha. Het vermoeden was juist.

Een der heeren gasten, die er langen tijd verblijf had moeten houden, had, om zich te beschermen tegen de aanraking van het altijd vieze voorwerp in de eenige W.C., die in een onbeschrijfelijken toestand verkeerde, een grooten houten bril laten maken, die door zijn jongen voor het dagelijksch bezoek van mijnheer werd vooruitgedragen.

Niet meer naar een stal, maar naar een marmerzuilig pavillioen. Tusschen bloemenkransen en maagdendans en ezelgetrip en flambouwengeflakker en muziekgeschal geleidden zij mij waar vreemdelingen van aanzien, Menedemus' gasten, gewoon waren te overnachten.