United States or Paraguay ? Vote for the TOP Country of the Week !


De mannen brachten de levensmiddelen en de wapens in de voor de reis bestemde djaloer. Kees en Marti namen daarop in het bootje plaats. De eerste gelastte den eenen Dajak de rottan, waarmee het aan een boomtak bevestigd was, los te maken. De andere Dajak belette het vaartuig weg te drijven door eenige overhangende takken vast te houden.

Weldra schoot de djaloer tusschen de andere vaartuigjes in en zat met den kop vast in de zachte modder van den, op die plek, lagen oever. Spoedig stonden Kees en Marti op den wal. Zij waren in het land der Kenjaoe-dajaks. De djaloers werden voor alle zekerheid stevig vastgelegd; de dajongs werden in het struikgewas verborgen. Daarna verkenden de reizigers de omgeving van de pangkalan.

»En toen?" vroeg Kees ademloos. »Senawa zeide, dat hij dit nooit durfde. Hij was bang voor de wraak van de Kompenie. Toen gaf Amat den raad, ons op een andere wijze onschadelijk te maken, door de djaloer te laten omslaan of zoo iets. Ook dat durfde Senawa niet.

Beiden gingen nu aan land en Marti maakte met een dunne rottan het bootje aan een overhangenden tak vast, doch zóó, dat de djaloer gelegenheid had, met het water te rijzen of te dalen, zonder te worden omvergetrokken. Kees haalde de trommels op den wal en keek zijn geweer eens na; Marti lei vuur aan en ging in een pannetje rijst koken.

»Dat is gelukt!" riep Kees met een zucht van verlichting, terwijl Marti zich haastte, het binnengeplaste water uit te hoozen. »Het scheelde niet veel, of we hadden er 't hachje bij in geschoten. De djaloer heeft een flinken stoot gekregen! Zeker tegen een steen gebonsd! Bespeur je geen lek?" »Neen, heer, gelukkig niet! Toch hoop ik, dat er niet veel zulke riams zijn.

Dan zouden ze verder gaan per djaloer, een kleine boot uit een boomstam gemaakt, die veel overeenkomst heeft met de bekende kano. En dan? Over de Kenjaoe-rivier voer een djaloer, die stroom opwaarts geroeid werd door een stoeren Maleier. De stuurman van het ranke vaartuigje was een blanke.

Kees zette zich schrap, teneinde de djaloer zonder letsel door die stroomversnelling heen te kunnen sturen. Het was een spannend oogenblik. Nòg sneller werd de vaart van den djaloer; nòg wilder schuimde en bruiste 't water; nòg dreigender wielden en zogen de draaikolken, waarin de grootste takken, als door een onzichtbare hand omlaaggetrokken, spoorloos verdwenen.

Ook Smit zweeg, om den dajong krachtiger te kunnen hanteeren. Een vol uur ging voorbij in moeizamen arbeid. Toen hervatte Kees: »Zou het nog lang duren, voor we aan land moeten gaan? Dat kan dunkt me niet, want de oevers worden steeds hooger. En zoodra het terrein beslist bergachtig wordt, moeten we de djaloer aan den kant vastleggen en gaan loopen."

Blijkbaar begrepen ze eerst niets van hetgeen er eigenlijk gebeurd was. Weldra drong het echter tot hen door, dat ze leelijk beet genomen waren. Ze zagen, dat de djaloer zich snel stroomafwaarts bewoog en dat de beide inzittenden uit alle macht roeiden, om zoo spoedig mogelijk voort te komen. De Dajaks sprongen aan land.

Op hetzelfde oogenblik werden ze met boot en al opgeheven. Toen smakten ze neer in de diepte.... Snel als de gedachte was de djaloer onverlet over de rotsen heen geschoten en gleed voorwaarts in het lagere gedeelte van de rivier. De mannen zaten versuft te kijken, nog altijd de handen om de boorden geklemd. Kees herkreeg het eerst zijn bezinning. De djaloer stond vol water. »Hoozen, Marti!"