United States or Angola ? Vote for the TOP Country of the Week !


Buiten gingen altijd benden dronken lotelingen voorbij al tierend. Ivo kwam thuis. Hij zag zijn wijf en de jongens in kring op den vloer bij die deemstering; hij nam de muts af en en kroop stil achter de deur in bed. Dille bezag hem. Sint-Josef, nu kunnen we u geen keerse branden, w'en hebben geen geld maar morgen koopen wij ze. Daarmede was 't uit.

Dille zocht ook haar ruste en als ze wat gelegen had, voelde zij de warmte uit haar lijf vergaan en medeen verloor zij ook

En dat noenuur was zoo benauwelijk voorbijgegaan: waar ze anders luidruchtig met de vorken wrochten, hadden ze nu op malkaar zitten kijken en de jongens hadden geweend. Ze waren zonder eten naar school! Dille kon de vreeselijke nieuwigheid van dat gedacht niet verdrijven, heur handen lagen lam in haren schoot en de kous waaraan ze wrocht was op den grond gevallen.

Dille en genaakte geen grond, ze liep onderweg in eenen winkel, ze tastte of de wondere frank wel zuivere munte gebleven was in hare hand en dan kocht ze een kwartje smout en verder in een anderen winkel, liep ze weer binnen om een groote keers. En geladen draafde zij naar huis. Heur berekening was gemaakt en heur voornemen. De jongens wachtten op den drempel.

Vroeger en bijna elken winter hadden zij nog wel kort gezeten; Dille had de jongens meer dan eens met wat potfoefeling van gevonden kost gepaaid, maar onvoorziens was er dan van ievers hulpe gekomen en beternis in den nood. Nu was er niets: ze hadden aan tafel niet gezeten; gister hadden ze 't laatste stuk brood gedeeld, en Ivo vond maar geen werk en vuurmaaksel was er ook niet.

Ze wachtte alzoo heel den nacht met ontroerd gemoed, tusschen hoop en vrees, lang, lang naar den morgen. Als de dag schaarsch begon, eer 't nog vol klaar was, verlangde Dille reeds op te staan, en de jongens ook waren al gewekt door den grooten honger.

Dille kon er de oogen niet van keeren, ze geloofde nog altijd, maar bidden deed ze niet meer; heur gemoed was droog en hard en heur zinnen liet ze vrij aan 't noodlot over. Ze luisterde naar al de geruchten op straat en ze telde of raadde met een flauw besef, de kansen die lukken konden, heel gelaten wachtend naar 't geen de jongens haar brengen zouden.

En wat bij den Farizeër zelfbespotting was, bij u moet het hooge waarheid en werkelijkheid worden: gij hebt voor uw God zelfs te vertienen de munt, de dille en de komijn.

En nu vertelden zij al dooreen, hoe 't gebeurd was, wie hem 't eerst zag liggen blinken, en wie hem opraapte en dat er niemand bij of omtrent was om te vragen.... De deur was ongemerkt opengegaan en daar stond een wijf. Ewel, Dille, gaat ge meê? vroeg ze. 't Was Anzela en ze had een baalzak onder den arm. Wat, naar waar? Dat is nu wel, vervolgt ge de dagen niet meer?

Hij liep op goed geluk, de strate langs en was blij van weg te zijn, al beet de koude wind door de vele gaten van zijne versletene kleeren. Met koortsigen ijver hervatte Dille het werk aan de oude kousen. Zoo was het toch beter, de angst bleef er wel en de hoop was klein, maar kans was er altijd dat haren man iets zou vinden en 't een of 't ander naar huis brengen. Al moest hij het stelen!