United States or Benin ? Vote for the TOP Country of the Week !


Weer een hooge berg, maar geen donkere: een, die glinsterde in den maneschijn, een berg, die heelemaal wit was! "Daarachter ligt Luilekkerland," vertelde Appelsteeltje. ", Luilekkerland," zei Frits, "Luilekkerland achter den rijstebrijberg!" Want hij had grooten lust, dat heerlijke land eens te zien.

En lief, dat ze allemaal leken, die feeën in haar sierlijk, luchtig kleedje, bezaaid met bloemen en gouden en zilveren sterretjes, dat kun je heel niet gelooven! En mooi, dat ze dansten! De fijne, teere voetjes raakten haast den grond niet, zoo licht en vlug gingen ze er overheen. Frits keek er met open mond naar. Maar midden onder 't kijken kwam Appelsteeltje weer op hem af.

Wat zou Frits graag even afgestapt zijn, om het kasteel te bekijken; maar daar kon nu niets van inkomen. Appelsteeltje had veel te veel haast. Toen Frits nog even omkeek, waren ze al weer een heel eind verder en was het kasteel al weer in de duisternis verdwenen. Maar het bosch werd al dichter en dichter, en nu moesten de veulens wel wat langzamer loopen.

Die huppelden en sprongen tusschen de dansers door, dat het eene klucht was om te zien. Ze buitelden over hun hoofd, gooiden hunne mutsjes in de lucht en maakten allen aan 't lachen met hunne dwaze grappen. Daar dansten er twaalf in een' kring om Appelsteeltje heen. "Hoe leuk!" riep Frits, "daar heb je wezenlijk de Twaalf Maanden!"

Hoe hij er op kwam, wist hij niet; maar in een oogenblik zat Frits al op den rug van het mooiste veulen en de twaalf mannetjes op de andere zes, natuurlijk op ieder veulen twee. 't Was een heele optocht: voorop drie veulens met zes dwergjes, in 't midden Frits, achter hem weer drie veulens met zes dwergjes. "Nu naar 't bosch," kommandeerde Appelsteeltje heel vóór in de rij.

Hap, hap, hap ging zijn breede mond, en de bolle wangen werden nog eens zoo bol en rood als gewoonlijk. Toen al de lekkernijen zoowat opgesmuld waren, stond Appelsteeltje op, klauterde boven op eene tafel en begon met zijne armpjes in de lucht te zwaaien. Die dichtbij waren, riepen: "Sst, sst! Appelsteeltje wil wat zeggen!"

Frits hield zijn hoofd heelemaal achterover, om goed te kunnen zien. Maar juist schoot zijn veulen weer met eene vaart vooruit; 't scheelde niet veel, of hij was van den schok over den kop van 't veulen gevlogen. "Let op!" waarschuwde de fakkel een eind verder. Nog een kasteel. "Van den markies van Carabas!" riep Appelsteeltje. Voort, altijd verder.

"O, dat komt er niet op aan," meende Appelsteeltje, "op het bal is wel eene fee, die het je in één tooverslag leeren kan." "Maar, met wie zal ik dansen?" vroeg Frits weer. "Dat is eene verrassing," lachte het dwergje, en al de mannetjes lachten met hunne breede, vriendelijke monden mee. "Maar ik heb geen mooi pakje, om in te dansen," zei Frits. "Daar is voor gezorgd," zei Appelsteeltje.

Op het dichtste plekje van 't bosch stond een grappig, donker, klein huisje, en uit dat huisje kwam een zwaar, dof gebrom. De grond dreunde er van. Weer bewoog Appelsteeltje zijne fakkel: "Het huisje van de drie beertjes!" riep hij Frits toe. Ja, wezenlijk, daar kwamen ook al drie nieuwsgierige berekoppen uit een venstertje kijken.

Vlak vóór hem bleven ze staan, en nu begon één van de voorste mannetjes: "Jongeheer, 'k weet niet, of je me kent, maar ik ben Appelsteeltje!" "Zoo," riep Frits vroolijk, "ben jij nu Appelsteeltje! Blij, dat ik je eens zie, Appelsteeltje!" en hij schudde het dwergje de hand. "En hoe gaat het je petekind?"