Vietnam or Thailand ? Vote for the TOP Country of the Week !

Bijgewerkt: 25 juli 2025


Wij hebben gezien, dat de Nederlanders alle pogingen in het werk stelden om den winstgevenden Chineeschen handel aan de Spanjaarden te onttrekken. In dezen zelfden tijd werd tegen de Spanjaarden in de Molukken slechts zeer weinig, zoo goed als niets ondernomen. Reeds is er door mij op gewezen, dat Lam door J. P. Coen werd teruggeroepen, daar hij de bevelen omtrent het slechten der forten niet had uitgevoerd, terwijl ook het feit, dat hij de Ternatanen hulp had verleend tegen de Tidoreezen en Spanjaarden, Coen's misnoegen had verwekt. De Houtman werd als zijn opvolger aangewezen. Maar ook deze vond, evenals de meeste ambtenaren in de Molukken, de hem in zijn instructie meegegeven bevelen verkeerd. Ontnamen wij den Ternatanen de hen beschermende forten, dan zouden zij zich vereenigen met de Tidoreezen en de Spanjaarden en zeker onze ergste vijanden worden, meenden De Houtman en zijn raden. Coen was het echter niet met hem eens en dus werd De Houtman eveneens teruggeroepen en in Maart 1623 vervangen door Jacques le Febvre. Wij zien, Coen hield hardnekkig vast aan zijn eens genomen besluit en zijn opvolger Pieter de Carpentier drukte nauwkeurig zijn voetstappen. De gelden, die de Compagnie jaarlijks moest uitgeven voor de Molukken, waren niet evenredig met de voordeelen. De kosten moesten verminderd worden en dus enkele forten gesloopt! Hadden wij dan al onze krachten op de kust van China en tegen de Philippijnen verspild? Waren wij niet bij machte de Spanjaarden uit de Molukken te verdrijven, zooals De Houtman dit wilde? Was dit geschied, zou men dan niet op betere wijze tot vermindering van uitgaven zijn gekomen? Volgens Coen, niet. Hij wantrouwde de Ternatanen, ook dan wanneer zij schenen onze vriendschap te zoeken. Hij zag wel in, dat zij zeer gaarne hun gewesten hadden bevrijd van vreemdelingen, die hen dwongen hunne producten voor minder dan de helft van de waarde af te staan, terwijl dat mindere dan nog werd betaald in rijst en kleederen van twijfelachtige qualiteit. Dat nu deze Ternatanen ook aandrongen op de verdrijving van de Spanjaarden, zou Coen reeds huiverig gemaakt hebben aan hun verlangen te voldoen, maar er was meer. Hij begreep, dat ze door de nabijheid der Spanjaarden ook beter in bedwang werden gehouden, daar zij onzen steun niet konden missen, zoolang de Spanjaarden hen bedreigden. Bovendien zouden wij ons nog op andere wijze benadeelen door het nemen der Spaansche forten. Men liep dan toch gevaar, dat de Engelschen, volgens het ons bekende in 1619 gesloten accoord, aanspraak zouden maken op het medebezit van het veroverde. Dit waren dus de eigenlijke redenen, waarom de Nederlanders zoo weinig in de Molukken tegen hunne vijanden uitrichtten. Ofschoon de macht der O.-I. Compagnie in de Molukken in deze jaren zeer gering was, Le Febvre schreef in 1624 dat hij slechts één jacht, dat lek was, tot zijn beschikking had , ondernamen de Spanjaarden toch niets tegen ons. Zij waren daartoe niet in staat en hadden in de Molukken gebrek aan alles. Steeds werden de Tidoreezen gepaaid met beloften, maar de hulp die opdaagde, was ternauwernood voldoende om de zaken loopende te houden. De vriendschap der Ternatanen voor ons nam toe of af, alnaarmate de hulp, die de Spanjaarden uit Manila ontvingen, klein of groot was. In 1624 werden er zelfs door den gouverneur-generaal en raden aan de bewindhebbers geruchten meegedeeld van een vereeniging van de Spanjaarden, Tidoreezen en Ternatanen tegen ons. Deze geruchten bleken waarheid te bevatten. In Mei 1623 was de nieuwe Spaansche gouverneur der Molukken, Pedro de Heredia, met een vrij groote macht, twee galeien, drie kleine fregatten en nog een ander vaartuig, uit Manila gearriveerd, waarvan de genoemde vereeniging het gevolg was geweest. Bovendien werd de komst van nog twee galeien in 't vooruitzicht gesteld. Le Febvre zag hier tegen een harden strijd tegemoet en vroeg dus een versterking van twee

Reeds sinds lang was op de ongelijkheid van de verschillende deelen van het stuk gewezen, op de bijzonderheid, dat slechts enkele tooneelen, met name die, waarin koningin Catharina optreedt, belangstelling wekken, op den uiterst gebrekkigen bouw van het stuk; maar de omstandigheid, dat Heminge en Condell, de veeljarige metgezellen en vakgenooten van Shakespeare, het stuk in 1623 in zijn verzamelde tooneelwerken opnamen, belette, dat de twijfel, die omtrent de echtheid van het stuk bij den lezer mocht opkomen, voedsel kreeg.

Behalve het borstbeeld bezitten wij nog een afbeelding van Shakespeare in de kopergravure van Martin Droeshout, welke geplaatst is voor de folio-uitgave zijner gezamenlijke tooneelwerken, van 1623; zij is ook in de volgende drie folio-uitgaven van dezelfde plaat afgedrukt.

Dat de vrienden en kunstgenooten des dichters, Heminge en Condell, die de folio-uitgave van 1623 bezorgden, dit stuk, onder den titel van The lamentable Tragedie of Titus Andronicus, onder de treurspelen van Shakespeare opnamen, mag een bewijs gerekend worden, dat Sh. en geen ander de schrijver is. Hier is ondertusschen nog een ander en opmerkelijk bewijs voor aan te halen.

Niet alleen stelde Hooft vruchtelooze pogingen in 't werk om hem in 1623 tot Gezant te Venetië te doen benoemen, maar zelfs, toen in hetzelfde jaar onderhandelingen waren aangevangen tot vereffening der geschillen tusschen de Engelsche en Hollandsche Oost-Indische Maatschappijen, werd hij, de gewezen Gouverneur-Generaal, die meer dan iemand hier te lande ondervinding en kennis van het onderwerp bezat, niet bij de onderhandelaars gesteld.

Deze uitgave schijnt ten grondslag gelegd te zijn aan den druk, toen het stuk in de folio-uitgave der gezamenlijke tooneelwerken van Shakespeare, van 1623, werd opgenomen.

Aug. de Thou, wiens boekerij hij gebruikte, schrijft hij Aug. 1623. "Si quid agam cupis scire, ... versor in examinandis controversiis praecipuis, quae ad Jus Gentium pertinent".... In Juni 1624 is Grotius met Theod. Graswinkel reeds bezig het handschrift gereed te maken voor den druk. De drukker maakte met het werk grooten spoed.

Sedert 1623 hadden zich aan dien duisteren hemel hier en daar lichtplekken gaan toonen, en vooral 1627 had met blijder hoop een liefelijker vooruitzicht geopend. Als wij zoeken, van welke zijde de mildere beginselen ontstonden en gekweekt werden, is het billijk, dat wij de eer daarvan aan de stedelijke magistraten geven.

Van hetgeen de Nederlanders in de 17e eeuw tegen de Spanjaarden op de Philippijnen hebben uitgericht, vindt men bij F. Valentijn slechts enkele malen gewag gemaakt. Meer bijzonderheden heeft P. A. Tiele in zijn "Europeërs in den Maleischen archipel" meegedeeld, althans tot het jaar 1623. Deze komen echter uit den aard der zaak in zijn studie zeer verspreid voor.

Halliwell, sedert 1862. Korten tijd na Shakespeare's overlijden, ongetwijfeld vóór 1623, het jaar der uitgave van zijn gezamenlijke werken , werd in de kerk, aan den linker- of noordermuur van het koor, tegen het dichtgemetselde tweede venster, een gedenkteeken voor hem aangebracht, misschien door de zorg van zijn schoonzoon Hall.

Woord Van De Dag

soepe

Anderen Op Zoek