United States or Bulgaria ? Vote for the TOP Country of the Week !


"Ik ben van 't zelfde gevoelen, en u heeft er goed aan gedaan, meneer Ibarra niet toe te staan met haar te spreken, 't Zou haar verergerd hebben." "En als wij er niet geweest waren", viel Doña Victorina in, "zou Clarita al in den hemel aan 't lofzingen wezen." "Amen Jezus!" meende Capitán Tiago te moeten zeggen.

En al scheen mijn land mij vergeten te hebben, ik heb er altijd aan gedacht." "Wat wilt u daarmee zeggen?" "Ik woû zeggen dat ik een jaar lang geen tijding van huis gehad heb. En zoo ben ik hier als een vreemdeling, die niet eens weet wanneer of hoe zijn vader gestorven is." "Och!" riep de luitenant uit. "En waar was u dan, dat u geen telegram gezonden heeft?" vroeg Doña Victorina.

De twee dames. Terwijl Capitán Tiago zijn lasak liet vechten, maakte Doña Victorina een wandeling door het dorp, met de bedoeling om te zien, hoe de luie inlanders hun huizen en zaaivelden hadden.

Neef Linares was thuis gebleven. "Wat hebben die inlanders leelijke huizen!" begon Doña Victorina, terwijl ze een vies gezicht zette, "ik begrijp niet hoe ze erin leven kunnen, daar moet je toch een inlander voor wezen. En wat zijn ze slecht opgevoed en trotsch! Ze komen ons tegen, en nemen den hoed niet eens af!

De Espadaña nam haar pols, onderzocht de tong, deed verschillende vragen, en zeide, terwijl hij het hoofd heen en weer bewoog: "Wel...ze is ziek, maar ze kan genezen worden!" Doña Victorina keek de omstanders fier aan. "'s Morgens ijslands mos met melk, wat alteastroop, twee pillen van 'hondetong'," schreef de Espadaña voor.

Het stof van den weg, vermengd met het rijstpoeder op haar wangen, schenen haar rimpels te hebben vermeerderd. Evenals eertijds te Manila leidde ze nu ook haar manke man aan den arm. "Ik heb 't genoegen u voor te stellen onzen neef Don Alfonso Linares de Espadaña!" zeide Doña Victorina, op het jongemensch wijzende.

Als onze vriend de correspondent van Manila toch eens erbij geweest was... "Vandaag nog gaan we naar Manila, en we vervoegen ons bij den gouverneur!" zeide Doña Victorina woedend tot haar man. "Jij bent geen man: 't is jammer voor de broek die je draagt!" "Ma ... maar, vrouw, en de guardias dan? Ik ben immers mank!" "Je moet hem op 't pistool of op de sabel uitdagen, of anders... of anders..."

Als het blanketsel 't niet belet had, dan had men Doña Victorina kunnen zien blozen. Ze wilde haar vijandin te lijf, doch de schildwacht hield haar tegen. Intusschen kwam de straat vol nieuwsgierigen. "Zeg 's, ik verlaag me door met u te spreken. Menschen van rang en stand... Wilt u mijn goed wasschen? Ik zal u goed betalen! Dacht u dat ik niet wist dat u waschvrouw geweest is?"

Smekend trachtte Don Tiburcio tusschenbeide te komen, maar ze zouden handgemeen geworden zijn, als de alférez niet gekomen was. "Dames!... Don Tiburcio!" riep deze. "U moet uw vrouw beter opvoeden en haar betere kleeren koopen. Als u geen geld heeft, moet u de lui van 't dorp maar berooven: daarvoor heeft u soldaten!" schreeuwde Doña Victorina. "Hier ben ik, mevrouw!

Doña Victorina heeft bij haar valsche krullen en haar "Andaloezisme" als men ons het woord veroorlooft nog de nieuwe gewoonte gevoegd, om zelf de paarden van haar rijtuig te mennen, terwijl ze Don Tiburcio dwingt om stil te zitten. Daar er ten gevolge van haar zwak gezicht verscheidene ongelukken voorvielen, draagt ze tegenwoordig een bril, die haar wonderfraai staat.