United States or Kazakhstan ? Vote for the TOP Country of the Week !


Toen waren de twee pond op, plus een peukie dat hij ook nog had meegebracht. Toen bleek dat hij nergens in Amsterdam die tabak kon krijgen. Hij schreef er om naar Friesland, maar kreeg geen antwoord. Hij was er beroerd van. Maar na een paar dagen zag ik hem toch weer bij Bavink zitten met een sigaar in 't hoofd, van Bavink natuurlijk. Den zomer daarop was Japi weer verdwenen.

Japi zat te rillen in zijn jas, het vroor in de kamer. Toen begon i weer anders. De zon kon zoo mooi in de Waal schijnen. Bij Zaltbommel had i de zon in de Waal zien schijnen toen i de laatste maal met den trein over de brug kwam. Tusschen de brug en de stad maakte de zon een groote lichtplek in het water. Het water stroomde maar, de zon scheen er maar in, honderd, duizend, honderdduizend maal.

Japi had 'm laten uitrazen, hij was opgestaan en had z'n stoel weggenomen, en Bavink had met de pook 't schuifdeurtje open gemaakt en een gat gebrand in den grond met 't uitscheppen van de gloeiende kolen.

Nogmaals hartelijk gefeliciteerd hoor. En jij ook, Koekebakker, dat je er lang getuige van mag wezen." In de deur stond Japi. Een lucht van zoutwater en gras brachten ze mee. "Kom binnen, kerel, kom binnen!" inviteerde Bavink, op mijn zolder. "Och mijnheer", zei Hoyer, "wees zoo goed de deur achter je dicht te maken."

"Zoo?" zei Japi, "ik weet van geen tijd." 't Gesprek hokte wat. Japi keek in de golven. Bavink keek naar de grijze pet van Japi en dacht wat dat toch voor een kerel zou zijn. In eens zei Japi: "kijk eens, een regenboog in 't water." Je kon in 't water een eindje regenboog zien, aan de lucht stond niets. Nog eens keek Japi Bavink met z'n groote blauwe oogen aan en werd plotseling spraakzaam.

"Ik sta maar te staren," zei i toen. "Dat heb ik in de gaten," zei ik, "ga je mee een borreltje pakken?" "Goed," zei Japi.

't Artikeltje was wel aardig, maar Hoyer zei later dat i vast niet geloofde dat 't van hem was. "Nu zou ik wel een potje bier lusten", zei Japi en leunde achterover. "'t Spijt me kerel", zei ik, "ik heb niets in huis, geen bier en geen jenever en geen kleeren om over straat te gaan, maar steek een sigaar op."

En toen ze samen aan de Zijpe aan wal stapten, toen wees Japi naar 't Zuidwesten, naar den dikken toren van Zierikzee die heel flauwtjes aan den horizon zichtbaar was en zei: "Dikke Jan, die oue geduldige dikke Jan, hij staat er nog. Ik dacht 't wel. Ja hoor, hij staat er nog." En toen vroeg Bavink of i altijd zoo'n lol had en toen zei Japi: "Ja", meer niks.

Japi keek 'm aan met z'n groote blauwe oogen en hield aldoor z'n pet vast. Meteen kwam er een plons water over boord, de droppels stonden op z'n gezicht. "Nogal", zei Japi. Met een plof kwam 't voorschip op 't water neer en stootte. Een heer trachtte tevergeefs de deur van den glazen salon open te maken, waar de wind op stond. "We zijn mooi op tijd", zei Bavink, om wat te zeggen.

En zoo kwam 't gesprek op Zierikzee, op Middelburg, op Arnemuiden en al die oorden, waar ze allebei uit en te na hadden rondgeloopen en gestaan en gezeten. Want Japi had van z'n leven toch ook nog wel iets anders gedaan dan in Veere aan den waterkant gezeten. En toen merkte Bavink al gauw dat Japi niet alleen loopen en staan en zitten kon, maar kijken ook. En boomen honderd uit.