Vietnam or Thailand ? Vote for the TOP Country of the Week !

Bijgewerkt: 30 september 2025


Afkeurenswaardig achtte de kerk het huwelijk tusschen een voogd of diens zoon en de weeze, die zijn pupil was, tenzij met toestemming der Staten. Dezen gaven haar in geen geval vóór de eindrekening had plaats gehad, wat bij de meerderjarigheid der pupillen geschiedde, meest ten overstaan van de vertegenwoordigers van het openbaar gezag. Huwelijksbeletsel was voorts krankzinnigheid.

Het ware onbillijk van mij, zoo ik het verzweeg. Vóór alles, zij was moederloos: de weeze had de zoetste betrekking weinig of niet gekend.

Zoo wil ik u iets verhalen, waarvan ik ooggetuige was, en dat op mijne verbeelding eenen onvergankelijken indruk gelaten heeft. In het jaar 1834 woonde te Borgerhout eene weeze van omtrent achttien jaar, Theresia genaamd. Zij was zoet en stil van aard, won het dagelijksch brood met kleermaken en woonde alleen op eene gehuurde kamer.

De fourier luisterde nadenkend toe. Hoe meer hij van de prinses Ermelinde hoorde vertellen, hoe dieper zijn medelijden werd. Eene weeze, jong, rijk en schoon.... en verzonken voor altijd in den donkeren kolk der zinneloosheid! Het was een lot, zoo schrikkelijk, zoo beklagenswaardig, dat er aan te denken alleen hem het hart beklemde.

Een gejoel ging op, het schimpwoord kwam op de lippen maar wat was het? Hoerenkind! hoerenkind! waarom bestierf het, eer het werd geuit? Geene bedenking, hoe leelijk het hun zou staan, vader- en moederloozen als zij waren, eene nog ongelukkiger, verlatener weeze dan zij, te smalen, geene bedenking van dien aard, welke hen weêrhield.

Hij zinge 't hart, in de eenzaamheid gebroken; Den wrangen traan, te middernacht geschreid; Het vrije woord, in 't kerkerhol gesproken, Waar nooit de zon heur lieve stralen spreidt; Het vaderhoofd, vergrijsd in zorg en vreeze; De moederklacht, bij 't sterfbed van een kind; De worsteling der aangevochten weeze, Die honger heeft en toch de deugd bemint!

We hakten nu zen buik open, we lieten de traan en 't vet in de tonne loopen, en zoo kwame we te Drontem an met 'n wimpel, die nog nooit op zee vertoond was geweest." "Wel, potdome, die is sterk!" zei Hein, "Geloof jij die, Gijs?" "Wel," zei Geis, "Onze lieven Heer is allemachtich! 't Kan makkelik waar weeze, as ik et zoo naadenk." "En jij," zei Hein teugen Sander. "Hij jij niets te vertelle?"

De oude vrouw leefde sedert haar tiende jaar in den molen; zij was eene weeze, en de grootvader van den tegenwoordigen bezitter had het vriendelijke, kleine meisje tot zich genomen; zoo was zij de speelgenoote zijner beide kinderen geworden.

"Van waar is het arme meisje?" vroeg de fourier. "Van Brussel, mijnheer. Zij is eene weeze, door hare voogden bij ons besteed. Ongetwijfeld hebben hare ouders haar eene rijke erfenis nagelaten; want niets mogen wij haar weigeren, noch kostbare kleederen, noch uitgekozen voedsel. Zij heeft eene kamer voor haar alleen en wordt er gediend als eene welhebbende dame.

Uil, de koopman die zijnen wijn doopt, zijne eetwaren vervalscht, een kwade maag brengt daar waar spijsverteering, woede, daar waar vroolijkheid was. Uil, hij die behendig steelt, zonder dat men hem bij den kraag vatten kan, valsch getuigt tegen de waarheid, de weduwe ten onder brengt, de weeze stroopt, en zegepraalt in 't vet, lijk anderen zegepralen in 't bloed.

Woord Van De Dag

bedrijfsjaar

Anderen Op Zoek