United States or Belgium ? Vote for the TOP Country of the Week !


"Sta jij daar te balken?" schreeuwde een ander op Reijmeringer toetredend. "Dadelijk stil en daar vandaan! Vooruit!" Met een gevoeligen ribbestoot werd de ouderling van zijn plaats verdreven. "Nou allemaal het gat uit!" "Allo, marsch!" "We zullen je dat gekwezel wel afleeren!" "De heele kamer leeg!" De vier mannen brulden en vloekten om 't hardst.

De geleiders vloekten, de geboeiden spraken geen woord; nu en dan hoorde men een stokslag op de ruggen of hoofden vallen; sommigen dier lieden geeuwden; de lompen, die zij droegen, waren afzichtelijk; de beenen hingen, de schouders schommelden, de hoofden stieten tegen elkander, de ijzers rammelden, de oogen vlamden wild; de vuisten balden zich of openden zich krachteloos als de handen van dooden; achter den trein schreeuwde en lachte een troep kinderen.

Enkelen vloekten; maar de meesten lieten haar begaan. Eindelijk zeide Beerencreutz met de waardigheid van een voornaam heer: "Het is goed, ik dank u, juffrouw. U kunt gaan." Toen zij weg was, sloeg hij met de gebalde vuist op de tafel, zoodat de glazen rammelden. "Van dit oogenblik af," zei hij, "drink ik nooit meer. Zoo iets zal de brandewijn mij geen tweede keer leveren!"

Pallieter zette zich in het gers, nam de vuile gekrolde kaarten op, onderstak ze, en verdeelde. Daar waren ze nu aan 't spel, aan 't wippen, en zij vloekten, sakkerden en riepen alsof er heel de wereld van afhong. Dat duurde zoo een volle geslagen twee uren, tot de zon ging zakken, en ondertusschen dronken zij van den brandewijn, dien de herder in een blekken busken op zak droeg.

Zij gebaarden en drongen, woest, sterk en ruw door de tafels en banken heen; de drinkers vloekten, zij vloekten terug.

De beenhouwers hadden de vluchtende Fransen tot bij de poort vervolgd; wanneer zij hun twee aartsvijanden in de verte tussen de bomen zagen verdwijnen, kwam de hevigste woede hen vervoeren, zij raasden en vloekten van spijt; nu toch scheen hun de wraak onvolledig.

Het weêrlichtte door haar heen: scheiding en kostscholen, de kinderen van haar vervreemd, teruggekomen als groote, ruwe jongens, die rookten en vloekten, cynisch in hun mond en hun hart; hun mond, die haar niet meer zoû zoenen, hun hart, waarin ze niet meer thuis zoû zijn.

Wanneer enige mannen elkander in de straat ontmoetten, bleven zij een ogenblik staan, om zich enige woorden toe te sturen en dan vloekten zij dat zij wilden sterven of zegepralen.

Op onze tochten door dorpen en steden hadden wij verscheidene van die padrones ontmoet, die de kinderen, welke zij in dien tusschentijd hadden gehuurd, met stokslagen gedrild hadden. Zij geleken volstrekt niet op Vitalis; zij schenen mij wreed, onrechtvaardig en veeleischend toe, en waren meestal dronken en vloekten aanhoudend.

De vreugde over de aanstaande vernedering eener, boven zoo vele andere, schoone en bevoorrechte zuster, maakte plaats voor deernis met het lot van den beminden jongeling. Mannen, vrouwen, kinderen schreeuwden, vloekten, raasden en tierden, elkander onophoudelijk aanhitsende tot betoogingen, die meer en meer een onrustbarend karakter aannamen.