Vietnam or Thailand ? Vote for the TOP Country of the Week !
Bijgewerkt: 29 oktober 2025
De slagpennen, die weldra niet meer geschikt zijn om het intusschen zwaarder geworden lichaam te dragen, worden zoo vaak gewisseld, dat zij nooit den dienst weigeren: het Hoen, dat voor het eerst het volkomen kleed van zijn soort draagt, heeft reeds driemaal de veeren van de vleugels gewisseld.
De schouderveeren en bekleedingsveeren van het voorste deel van den rug vormen te zamen den mantel. Alle bekleedingsveeren zijn dakpansgewijs gerangschikt; de slagpennen en stuurpennen bedekken elkander waaiersgewijs.
Het Groote Sneeuwhoen (Lagopus albus) houdt, wat zijn grootte betreft, ongeveer het midden tusschen het Korhoen en den Patrijs; de haan is 40 cM. lang (staartlengte 11 cM.), het wijfje 2 cM. korter. Het winterkleed van het Sneeuwhoen is wel eenvoudig, maar toch fraai: alle veeren zijn schitterend wit, met uitzondering van de buitenste staartpennen; deze zijn, op het witte wortelgedeelte na, donkerzwart met witte kanten; de zes groote slagpennen hebben op de buitenvlag een lange, bruinzwarte streep. In het bruiloftskleed is de grondkleur kastanjebruin (soms lichter, soms donkerder) met een uit fijne, zwarte streepjes en vlekjes bestaande teekening, welker volledige beschrijving ons te ver zou voeren; alleen de handpennen zijn dan wit als in den winter. Boven het oog bevindt zich een halvemaanvormige, naakte plek, die in den voortplantingstijd bijna kamvormig opzwelt en een karmijnroode kleur verkrijgt. In den loop van den zomer verbleeken de veeren. Vele onderzoekers zijn van oordeel, dat deze Vogel tweemaal ruit: in den herfst zouden alle, in de lente alleen de kleine veeren gewisseld worden. Het vervangen van het winterkleed door het zomerkleed en dit door het winterkleed geschiedt zeer langzaam; dit heeft zelfs aanleiding gegeven tot de meening, dat het Sneeuwhoen viermaal in 't jaar ruit. Amerikaansche onderzoekers zijn echter tot het besluit gekomen, dat de kleine veeren in den herfst niet gewisseld worden, maar eenvoudig verkleuren; deze verandering zou aan de spits van de veeren beginnen en zoo snel voortschrijden, dat zij in 8
De veeren van bovenkop en nek zijn roetkleurig bruin, die van rug en mantel dof loodgrijs, die van den achterrug en den staartwortel vosrood; de slagpennen hebben een roetbruine binnenvlag, een bruinachtig grijze buitenvlag; de stuurpennen, met uitzondering van de beide middelste loodkleurig grijze, zijn helder vosrood. De oogen zijn donkerbruin, de snavel en de pooten zwart.
Het handgedeelte van den vleugel bestaat steeds uit negen slagpennen; de vleugel zelf is verschillend van lengte, de staart hoogstens middelmatig lang; het vederkleed is, behoudens eenige weinige uitzonderingen, dicht en tegen het lichaam aangedrukt. Tusschen mannetjes, wijfjes en jongen bestaat meestal een aanmerkelijk kleurverschil, soms is het zeer gering.
De kop is van boven met zwarte, fluweelachtige veeren als met een kap bedekt; de keel en de "ooren" zijn wit; de naakte plek om de oogen is hoog rood, het oog bruin, de snavel roodachtig. De kleine veeren zijn blauwachtig aschkleurig, de slagpennen zwart, de staartpennen aan den wortel wit, overigens metaalachtig blauw, de middelste fraai iriseerend.
Nu en dan komt zij op den voorjaarstrek in kleine vluchten tot ons over; des zomers speelt zij de rol van onze Kokmeeuw in Schotland en Ierland. Haar kop is donker roetzwart, de mantel teer licht blauwgrijs, de nek wit, de onderzijde wit met een rozerood waas, de staart wit; de licht blauwgrijze slagpennen hebben breede, witte spitsen.
De staartveeren zijn van boven blauwachtig groen met metaalglans, van onderen zwart; de binnenvlag van de beide buitenste paren stuurpennen is wit. Het wijfje is dof olijfgroen van boven, geelachtig grijs van onderen; de slagpennen en de staartveeren zijn grijsbruin.
Het wijfje is 43 cM. lang, waarvan er 12 op den bek en 9 op den staart komen. De lengte van het mannetje bedraagt 3 of 4 cM. minder. De pooten zijn zwart, bij de jongen donkergrauw. De bek is vuil roodgeel, bij de jongen vleeschkleurig, maar steeds bij de spits zwartbruin. De slagpennen zijn zwartbruin, bij den wortel echter wit; de staart is zwart, maar aan de kleinste wortelhelft wit.
De Brazilianen schrijven met de slagpennen; vele wilde stammen tooien zich ook thans nog met Arara-veeren en gebruiken de bonte slagpennen voor 't maken van hunne pijlen. De stammen van de Lingoageral, die thans tot op zekere hoogte beschaafd zijn, maakten eertijds velerlei versierselen van deze veeren, die in met was gesloten doozen bewaard werden, totdat zij noodig waren.
Woord Van De Dag
Anderen Op Zoek