United States or Niger ? Vote for the TOP Country of the Week !


Het Groote Sneeuwhoen (Lagopus albus) houdt, wat zijn grootte betreft, ongeveer het midden tusschen het Korhoen en den Patrijs; de haan is 40 cM. lang (staartlengte 11 cM.), het wijfje 2 cM. korter. Het winterkleed van het Sneeuwhoen is wel eenvoudig, maar toch fraai: alle veeren zijn schitterend wit, met uitzondering van de buitenste staartpennen; deze zijn, op het witte wortelgedeelte na, donkerzwart met witte kanten; de zes groote slagpennen hebben op de buitenvlag een lange, bruinzwarte streep. In het bruiloftskleed is de grondkleur kastanjebruin (soms lichter, soms donkerder) met een uit fijne, zwarte streepjes en vlekjes bestaande teekening, welker volledige beschrijving ons te ver zou voeren; alleen de handpennen zijn dan wit als in den winter. Boven het oog bevindt zich een halvemaanvormige, naakte plek, die in den voortplantingstijd bijna kamvormig opzwelt en een karmijnroode kleur verkrijgt. In den loop van den zomer verbleeken de veeren. Vele onderzoekers zijn van oordeel, dat deze Vogel tweemaal ruit: in den herfst zouden alle, in de lente alleen de kleine veeren gewisseld worden. Het vervangen van het winterkleed door het zomerkleed en dit door het winterkleed geschiedt zeer langzaam; dit heeft zelfs aanleiding gegeven tot de meening, dat het Sneeuwhoen viermaal in 't jaar ruit. Amerikaansche onderzoekers zijn echter tot het besluit gekomen, dat de kleine veeren in den herfst niet gewisseld worden, maar eenvoudig verkleuren; deze verandering zou aan de spits van de veeren beginnen en zoo snel voortschrijden, dat zij in 8

Hare witte veeren zijn aan den voorkop, op het voorhoofd en aan de zijden van den hals, op het midden en aan de onderzijde der vleugels, op het midden van den buik en aan het wortelgedeelte van de binnenvlag der staartveeren rozerood, onder de vleugels fraai zalmrood. Prachtig is de kuif: iedere veer is hoogrood aan den wortel, geel gevlekt in het midden en wit aan de spits.

De Argus (Argus giganteus) verschilt van alle bekende Vogels door de buitengewone lengte van de boven- en voorarmveeren. Deze verbreeden zich naar den top en hebben een zachte schaft, maar stijve baarden; de handpennen zijn zeer kort. Bij den stil zittenden Vogel is, behalve de oogvlekken op de laatste armpen, niets te zien van de eigenaardige pracht van het vederenkleed; deze valt eerst bij het uitspreiden van de vleugels en van den staart in 't oog. De kruin draagt korte, fluweelachtig zwarte veeren; de haarvormige veeren van den achterhals zijn geel en zwart gestreept, die van den middelrug hebben op geelbruinen grond ronde, donkerbruine stippels, die van de onderzijde zijn tamelijk gelijkmatig met roodbruine, zwarte en lichtgele banden en golflijnen geteekend. De buitenvlag van de armpennen vertoont op grijsrooden grond een dichte reeks van langwerpige, donkerbruine vlekken, die door een lichteren hof omgeven zijn; het wortelgedeelte van de binnenvlag is dicht bij de schaft op grijsrooden grond fijn wit gestippeld, overigens echter als de buitenvlag geteekend. De lange schouderveeren hebben op een fraaie, donker roodbruine grondkleur een teekening bestaande uit strepen, roodbruine, door een donkeren hof omgeven stippels, vlekken, lijnen, wolkjes, netbanden en groote, iriseerende, donker begrensde, licht gezoomde oogvlekken. De oogvlekken staan dicht bij de schaft op de buitenvlag en komen op de voorarmveeren duidelijker uit dan op de schouderveeren. De buitengewoon lange staart bestaat uit 12 zeer breede veeren, die elkander daksgewijs bedekken; vooral de beide middelste pennen steken ver voorbij de overige uit; hun lengte bedraagt 1.2 M., terwijl de geheele Vogel 1.7

Het wortelgedeelte van iedere baard bevat een dwars gericht, plaatvormig uitsteeksel van de dichte, vezelige en zeer vaatrijke huid, die het gehemelte en de baarden voedt.

Bij het mannetje zijn de voorkop, een breede teugelstreep, de mantel, de vleugels en de staart zwart, de bovenkop en de nek roestroodbruin; wit zijn een vlek aan de zijden van het voorhoofd, een vlekje achter het oog, de schouder, de staartwortel en de bovendekveeren van den staart, alle onderdeelen, het wortelgedeelte der handpennen, het topgedeelte der armpennen en der handdekveeren, het onderste derde gedeelte en de spits van de vier buitenste paren staartpennen.

Totale lengte 38, staartlengte 16 cM. De mantel en de schouders, benevens twee dwarsbanden op de bovendekveeren van den vleugel zijn olijfgeel, de keel, de krop en de overige onderdeelen donker kastanjebruin, de sierpluimvederen aan haar wortelgedeelte hoog oranje, aan de eindhelft zuiver wit; alle overige lichaamsdeelen hebben dezelfde kleur als bij den Grooten Paradijsvogel.

De bovendeelen, de teugels, de vleugels en de staart zijn blauwachtig zwart, de onderdeelen roestgeelachtig, de zijden roestroodachtig; wit zijn het voorhoofd en een wenkbrauwstreep, de schouders, de keel en de staartwortel, het wortelgedeelte der handpennen, een smalle eindzoom van armpennen en van de kleine dekveeren van de hand; de zes middelste staartpennen zijn geheel zwart, de buitenste zuiver wit met zwarte schaft, de overige wit en zwart.

De oogen zijn karmijnrood, de bovensnavel met den geheelen "hoorn" is rood, in wasgeel overgaand, de ondersnavel geel met roode spits, de ruimte tusschen den "hoorn" en den eigenlijken snavel van voren gezien zwartachtig, een smalle streep op den snavelrug donkerbruin, het wortelgedeelte van den snavel loodkleurig zwart, de naakte huid om de oogen zwart.