Vietnam or Thailand ? Vote for the TOP Country of the Week !
Bijgewerkt: 4 juni 2025
De kreet is 'Leve Don Crisóstomo! Ga nu heen!" De drie schimmen verdwenen achter de muren. De nieuw-aangekomene verschool zich in de holte van de poort en wachtte in stilte. "Laten we 's zien wie me daar volgde!" mompelde hij. De tweede schim naderde met veel omzichtigheid, en stond stil, als om rond te kijken. "Ik ben te laat gekomen!" zeide hij halfluid, "maar misschien komen ze terug."
Onder het voortloopen keek Oliver van tijd tot tijd met veel belangstelling en nieuwsgierigheid naar den nieuw-aangekomene. Hij scheen ongeveer vijf en twintig jaar te zijn en van middelbare grootte; zijn gezicht was knap en innemend en zijn manieren gemakkelijk en ongedwongen.
"Zeg eens, vreemdeling, hoe vaart gij?" zeide de bovenbedoelde heer, een saluutschot van tabakssap naar den nieuw-aangekomene richtende. "Zoo tamelijk wel," was het antwoord van den ander, die met schroom het dreigende eerbewijs ontweek. "Iets nieuws?" vroeg de eerste weder en haalde een stuk pruimtabak en een groot mes uit zijn zak. "Niets, dat ik weet," was het antwoord.
Het geheele gezelschap monsterde den nieuw-aangekomene met de nieuwsgierigheid van menschen, die zich op een regenachtigen dag zitten te vervelen. Hij was zeer rijzig, had een donkere Spaansche tint, fraaie zwarte oogen en glanzig krullend haar van de zelfde kleur.
Doch daar verscheen plotseling midden in dit rustige, vredige en kalme bestaan de gestalte van een vrouw, en toen de muze die vrouw zag binnentreden in de woning, waarin zij tot dat oogenblik de eenige koningin en meesteresse geweest was, stond zij bedroefd op en ruimde haar plaats in voor de nieuw-aangekomene, in wie zij dadelijk een mededingster vermoedde.
Hij ligt op de straat, en de menigte staat hem nieuwsgierig aan te gapen; elke nieuw-aangekomene duwt en wringt zich tusschen de anderen door om hem maar te zien. »Op zij!« »Geef hem wat lucht!« »Gekheid, hij verdient 't niet.« »Waar is de heer?« »Daar komt hij aan in de straat.« »Plaats voor den mijnheer!« »Is dat de jongen, meneer?« »Ja.«
Wat het ook zijn mocht, er was iets, dat zeiden het vermagerde gezicht en de bezorgde blik van de gezagvoerder. Op het zelfde oogenblik bemerkte de nieuw-aangekomene een flauwen niet te definieeren geur. Het leek van verbrand brood, maar toch weer anders. Nieuwsgierig keek hij om zich heen. Twintig voet verder was een moe-uitziend matroos bezig het dek te breeuwen.
Een dichte duisternis bedekte alles en, onder bescherming hiervan, oefenden de vreeselijke bewoners van deze plaats allerlei vijandelijkheden tegen den nieuw-aangekomene uit; alleen door het gebruik van bepaalde machtwoorden kon hij de overhand over deze wezens verkrijgen. Er was echter één liefelijke plaats in deze verschrikkelijke streek, de z.g.
Woord Van De Dag
Anderen Op Zoek