Vietnam or Thailand ? Vote for the TOP Country of the Week !
Bijgewerkt: 26 juni 2025
De Voortocht, middlerwijl, den Vorst vooruit getogen, Trok Zuidwaart; doch, welhaast door 't heuvlig zand bedrogen, Verdoolt ze en raakt verward in 't dichte Palmenbosch, Waar zich de Reus onthoudt, op Beth-urs plondring trotsch. Hier vindt zy zich, op eens, met overmacht van krachten Bestookt, eer ze iets vermoedt of vijand kan verwachten.
Verblindend Bygeloof, voor afgoôn neêrgebogen, Dat monster, helsch van stam en bastaartvrucht van Logen, Uit zinlooze Angst geteeld, stak middlerwijl den kop In 't trekkend leger, met verschrikte blikken op.
Tavoach middlerwijl, die de eerstgezaaide sprenkels Der twist steeds aanblies, en op plat gekneusde schenkels En bekkeneelen trad, als zoo veel krijgstrofeên, Verliet het slagveld, daar een hooger Macht verscheen.
'k Hoor dan vroeg den leeuwrik zingen Op zijn hooge sterrenwacht, Tot hij uit den schoot der Nacht Eindlijk d' Ochtend op doet springen; 'k Buig, de trage scheemring moê, Uit mijn venster mij voorover, 'k Roep, door roze- en wingertlover, De Aard mijn: "goede morgen!" toe: Middlerwijl, met kam en sporen Prijkende, onder fieren tred, 't Haantjen, dat de kim ziet gloren, 't Laatste donker wegtrompet, Om zijn hongrende sultanen Naar de schuur een weg te banen.
't Gerucht stijgt middlerwijl, en weêrkaatst door de bergen, Dat Kaïn d' Arbaliet op eigen grond koomt tergen, In 't bloed zijn stappen zet, en moord, en schrik verspreidt; En 't Reuzenhart zwelt op met dubble grimmigheid.
Hy dwaalt, en mist het spoor door 't rijzen van de heuvelen; Ontmoet een vijand, strijdt wanhopig, doet hem sneuvelen; Maar zinkt op 't bloedig lijk en blaast den adem uit. Het heir, te middlerwijl, was, nergens nog gestuit, Thands op den lager grond den Pizon weêr genaderd, Die honderd banken vormt, met dieper kil dooraderd.
De nacht rolt middlerwijl haar sluier over de aarde, Sluit d' afgeronnen dag, die zoo veel wondren baarde, En levert aan den slaap wat bloed of adem heeft. Het schrikgedierte-alleen dat in het duister zweeft Gaat om, en snort door 't woud met piepen, krassen, knappen, En schijnt het naadrend licht met angst te moet' te stappen, Of rouw te spellen aan het menschdom.
Maar de aard nam middlerwijl een ander aanschijn aan: De velden tooiden zich, dank 's stervlings rustloos wroeten: De dalwind scheen allengs zijn' adem te verzoeten; De zon, met minder gloed te drukken op het hoofd, Terwijl zij eetbaar kruid en volle halmen stooft.
Woord Van De Dag
Anderen Op Zoek