United States or Luxembourg ? Vote for the TOP Country of the Week !


FARAO de koning, TIFUS en SERAX, droombedieders en toovenaars, Wanneer de schaduw valt, en dat het sterflijk dal 's Nachts vleugelen bespreidt, zoo slaapt den grooten al.

Mozes ontschuldigt zich om zijne onbekwame tong, dies verzelt hem de Heer met zijnen broeder, den schoontaligen en priesterlijken Aäron. Luistert toe, enz. FARAO, de Koning. ALBINUS, Veld-hoofdman met zijn Heir-leger. De Rei der Egyptenaren. De Rei der Israëlieten. FAMA, of 't vliegende Gerucht. KOOR, de leerlijkheid of moralisatie van 't Spel.

Bouwt al uw hoop op dezen steen, Bouwt uw geloove vaste Op den monarche der Hebreên, Die Farao verraste, Die des tyrans voornemens schort, Den hoogmoed van hun vleugels kort, En met zijn sterke schouders ons ontlastte.

Zoo als zij nu naast haar buikigen broeder voortschreed, maakte zij in mij de gedachte aan den eersten droom van koning Farao zeer levendig. De ontmoeting van de drie dames was uiterst hartelijk en lieftallig; die van Van Brammen zeer vroolijk. "Bonjour, heeren!" heette het. "Ik heb ongemakkelijk veel gegeten hoor! Jongens, dat is een knap schuitje; waar haalje dat van daan, Piet?

Mijn zeisen maait nu eens den draad van hun ellenden, Ik zal nu 't wankel rad van mijn beproeving wenden, Nu zult gij zien wiens hand den Farao ontrukt Mijn lelie, die zoo lang de doornen heeft gedrukt! Gaat, boodschapt Farao, wie dat u is verschenen; De weg is al bereid, dus trekt met vreden henen. Ik ben een sterflijk mensch, ik ken mij veel te zwak.

't Kind, dat zag men weder dorsten Naar zijn eigen moeders borsten, 't Wies in alle schoonheid op; In zijn voorhoofd stond geletterd, Hoe 't den Farao verpletterd Nog vertreden zou den kop. 't Groeide op in manlijkheden , En, van harte heel besneden Voor des hofs wellusten, hij Koos in ballingschap te zwermen, En den Hebree te beschermen In zijn droeve slavernij.

Steenen Farao! wilt zwichten, Want zijn schichten Haalt de Hemel uit den tros : Pyramiden! wacht uw spitsen Voor zijn flitsen: O, daar gaan zijn pijlen los! Nylus schreit nu, al bedolven In zijn golven, Om de vis, die in zijn kruik Sterft, om dat de waterbaren Aldus varen Bloedig over zijn parruik .

Ik geef te denken voorts, de Hebreên, die 't aanzagen, Hoe hunnen vijand lag zoo korteling verslagen, Hoe God zoo lichtelijk den pratten hoogen moed Farao's had gedempt vertreden onder voet, Of niet een ieders tong, van vrolijkheid ontsprongen, Den driemaal hoogen lof des Hemels heeft gezongen, Als zij aanschouwden, vrij van 's konings wreedheid straf Dat hun verlossing werd Farao tot een graf, Diens korten ondergang, diens droevig treurspel even En onverzienste dood hun strekte tot den leven.

Of Farao blijft versteend, en drijft met ons den spot? Leeft met hem zoo gij wilt, tot eenen aardschen God Zijt gij van mij gezalfd. En blijft hij onbewogen? Zoo dreigt hem mijnen toorn, met mijn gespannen bogen; Mijn pijlen hangen reê gescherpt in mijnen tros , En naar mijn dreigement, zoo gaan mijn pezen los. En of mijn haters mij nog in Egypte vonden?

Of gij al schoon d' Hebreên, die mijne scepter drukt, Van hunnen halze scheurt en Farao ontrukt 't Juk van hun dienstbaarheid, werwaarts wilt gij ze brengen, Dat zij de hoornen van uw altaren besprengen? Zij raken elders licht in dieper slavernij, Of onder een gebied van strenger heerschappij. Gansch Lybiën is woest, daar Atlas stijgt om hooge.